ECLI:NL:PHR:2012:BW8708
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Niet-tijdige betaling griffierechten en niet-ontvankelijkheid in cassatie
In deze zaak hebben eisers tot cassatie, aangeduid als [eiser] c.s., op 1 februari 2012 beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 1 november 2011. De zaak werd op 24 februari 2012 voor de eerste keer ter terechtzitting van de Hoge Raad uitgeroepen, maar de gedaagden, de gezamenlijke erfgenamen van [betrokkene 1], zijn niet verschenen. Op 23 maart 2012 is verstek verleend tegen hen. De griffie van de Hoge Raad heeft op 5 maart 2012 een nota griffierecht verzonden aan de advocaat van [eiser] c.s., waarin werd aangegeven dat het griffierecht van € 728,- uiterlijk op 23 maart 2012 betaald moest zijn. Aangezien het griffierecht niet tijdig was voldaan, heeft de griffie op 30 maart 2012 een aanmaning gestuurd. Uiteindelijk is het griffierecht op 4 april 2012 voldaan, maar dit was na de wettelijke termijn van vier weken na de uitroeping van de zaak.
De Hoge Raad overweegt dat volgens artikel 3 lid 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) het griffierecht binnen de gestelde termijn betaald moet worden. De wettelijke termijn liep af op 23 maart 2012, maar [eiser] c.s. hebben het griffierecht pas op 4 april 2012 betaald. Artikel 409a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep de consequentie is van niet-tijdige betaling.
Daarnaast is er een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 Rv, waarbij de rechter kan besluiten om de sanctie van niet-ontvankelijkheid niet toe te passen als dit zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De advocaat van [eiser] c.s. stelde dat de aanmaning van 30 maart 2012 de termijn voor betaling verlengde tot 14 april 2012. De Hoge Raad oordeelt echter dat de in artikel 6 lid 1 EVRM geregelde vrijheid van toegang tot de rechter niet absoluut is en dat de heffing van griffierechten een gerechtvaardigd doel dient. De conclusie van de Hoge Raad is dat het beroep op de hardheidsclausule faalt en dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.