ECLI:NL:PHR:2012:BW8295
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. F.F. Langemeijer
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens te late betaling griffierecht
In deze zaak heeft verzoeker op 2 april 2012 een verzoekschrift ingediend bij de Hoge Raad tot cassatie tegen een beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 januari 2012, die betrekking had op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Volgens de Wet griffierechten burgerlijke zaken diende verzoeker ervoor te zorgen dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na indiening van het verzoekschrift was voldaan. De wettelijke termijn voor betaling liep af op 1 mei 2012. Echter, de griffie constateerde dat het griffierecht van € 302,- niet tijdig was voldaan. Op 10 mei 2012 ontving verzoeker een aanmaning en op 14 mei 2012 werd de betaling alsnog ontvangen.
De Hoge Raad oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn cassatieberoep, omdat hij het griffierecht niet tijdig had voldaan. De advocaat van verzoeker had de verantwoordelijkheid om op de hoogte te zijn van de betalingstermijnen en de gevolgen van overschrijding daarvan. De Hoge Raad verwees naar artikel 427b Rv in verbinding met artikel 282a lid 2 Rv, die bepalen dat niet-tijdige betaling leidt tot niet-ontvankelijkheid.
Verzoeker had ook een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 282a lid 4 Rv, die de rechter de mogelijkheid biedt om de niet-ontvankelijkheid buiten toepassing te laten indien dit zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De advocaat stelde dat de overschrijding van de termijn het gevolg was van een niet-uitgevoerde betalingsopdracht door de bank. De Hoge Raad oordeelde echter dat deze omstandigheid voor rekening en risico van de betalingsplichtige komt en dat het beroep op de hardheidsclausule faalde. De conclusie van de Hoge Raad was dat verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn cassatieberoep.