ECLI:NL:PHR:2012:BW8295

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
10 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/01783
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • Mr. F.F. Langemeijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens te late betaling griffierecht

In deze zaak heeft verzoeker op 2 april 2012 een verzoekschrift ingediend bij de Hoge Raad tot cassatie tegen een beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 januari 2012, die betrekking had op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Volgens de Wet griffierechten burgerlijke zaken diende verzoeker ervoor te zorgen dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na indiening van het verzoekschrift was voldaan. De wettelijke termijn voor betaling liep af op 1 mei 2012. Echter, de griffie constateerde dat het griffierecht van € 302,- niet tijdig was voldaan. Op 10 mei 2012 ontving verzoeker een aanmaning en op 14 mei 2012 werd de betaling alsnog ontvangen.

De Hoge Raad oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn cassatieberoep, omdat hij het griffierecht niet tijdig had voldaan. De advocaat van verzoeker had de verantwoordelijkheid om op de hoogte te zijn van de betalingstermijnen en de gevolgen van overschrijding daarvan. De Hoge Raad verwees naar artikel 427b Rv in verbinding met artikel 282a lid 2 Rv, die bepalen dat niet-tijdige betaling leidt tot niet-ontvankelijkheid.

Verzoeker had ook een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 282a lid 4 Rv, die de rechter de mogelijkheid biedt om de niet-ontvankelijkheid buiten toepassing te laten indien dit zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De advocaat stelde dat de overschrijding van de termijn het gevolg was van een niet-uitgevoerde betalingsopdracht door de bank. De Hoge Raad oordeelde echter dat deze omstandigheid voor rekening en risico van de betalingsplichtige komt en dat het beroep op de hardheidsclausule faalde. De conclusie van de Hoge Raad was dat verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn cassatieberoep.

Conclusie

12/01783
Mr. F.F. Langemeijer
8 juni 2012 (incident griffierecht)
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
tegen
[Verweerster]
1. Bij een op 2 april 2012 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 januari 2012 met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
2. Ingevolge art. 3 lid 4 Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) behoorde verzoeker ervoor zorg te dragen dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na indiening van het verzoekschrift was bijgeschreven op de rekening van de griffier van de Hoge Raad dan wel ter griffie van de Hoge Raad was gestort. De wettelijke betalingstermijn liep af op 1 mei 2012.(1)
3. De griffie heeft geconstateerd dat het verschuldigde griffierecht (€ 302,-) niet tijdig is voldaan. Aan verzoeker is op 10 mei 2012 een aanmaning verstuurd. Hem is bij brief van 11 mei 2012 de gelegenheid geboden zich ter rolzitting van 25 mei 2011 over de te late betaling uit te laten. Het verschuldigde griffierecht is op 14 mei 2012 ontvangen. Bij akte van 25 mei 2012 heeft de advocaat van verzoeker zich over de te late betaling uitgelaten.
4. Verzoeker heeft het griffierecht niet tijdig voldaan. Toepassing van het bepaalde in art. 427b Rv in verbinding met art. 282a lid 2 Rv brengt mee dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn cassatieberoep. De advocaat door wie partijen in cassatie in alle gevallen worden vertegenwoordigd, moet op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van de procedure in cassatie zonder meer geacht worden op de hoogte te zijn van de termijn voor betaling en van de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan de overschrijding daarvan(2).
5. Op grond van art. 282a lid 4 Rv kan de rechter het bepaalde in het tweede lid buiten toepassing laten indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepaling, gelet op het belang van een procespartij bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de zgn. 'hardheidsclausule'). Bij akte heeft de advocaat zich over de termijnoverschrijding uitgelaten. Daarover heeft hij niet méér gesteld dan dat het griffierecht was voldaan vóórdat de aanmaning was ontvangen en dat de termijn van betaling is overschreden ten gevolge van het feit dat een eerdere betalingsopdracht door de bank niet was uitgevoerd. Voor zover in deze stelling al een beroep op de hardheidsclausule kan worden gelezen, faalt dat beroep. De gestelde omstandigheid dat een betalingsopdracht niet door de (eigen) bank is uitgevoerd komt voor rekening en risico van de betalingsplichtige(3).
Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
1 Maandag 30 april 2012 was een erkende feestdag in de zin van artikel 3 lid 1 Algemene termijnenwet (Atw). Ingevolge artikel 1 lid 1 Atw wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Amtshalve merk ik op dat de op 20 april 2012 verzonden nota griffierecht (m.i. ten onrechte) 3 mei 2012 als uiterste betaaldatum aanmerkt. Nu verzoeker hierop geen beroep doet en overigens de betaling eerst na 3 mei 2012 is verricht, behoeft dit geen gevolg te hebben.
2 Vgl. HR 4 november 2011 (LJN: BU3348), NJ 2012/170 m.nt. H.B. Krans, JBPr 2012/19 m.nt. M.A.J.G. Janssen en HR 4 november 2011 (LJN: BQ7045), NJ 2012/171 m.nt. H.B. Krans, rov. 3.2; HR 23 maart 2012 (LJN: BV3409).
3 De memorie van toelichting noemt weliswaar "fouten bij de administratieve verwerking van de betaling of een computerstoring" als mogelijke aanleiding tot toepassing van de hardheidsclausule, maar heeft het oog op fouten of een storing "bij de gerechtelijke instantie of de bankinstelling waar de gerechtelijke instantie een rekening houdt" (MvT, 2008/09, 31 758 nr. 3, blz. 18).