ECLI:NL:PHR:2012:BW7952

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00755
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

Nr. 11/00755
Mr. Vellinga
Zitting: 27 maart 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wegens "Overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot hechtenis voor de duur van vier weken.
2. Namens verdachte heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat het Hof ten bezware van de verdachte acht heeft geslagen op een proces-verbaal van Politie Midden en West Brabant district Tilburg van 21 april 2009, dat niet ter terechtzitting is voorgelezen of waarvan de korte inhoud niet aldaar is medegedeeld.
4. Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 25 maart 2009 te Tilburg als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto [bestelbus]) heeft gereden op de weg, de Daniel Jos Jittastraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde."
5. Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
"Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, alsmede het proces-verbaal van Politie Midden en West Brabant district Tilburg van 21 april 2009, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan als bewezen verklaard."
6. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
"De verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven.
De verdachte geeft op de straf te zwaar te achten.
De raadsman bevestigt desgevraagd dat dit de reden van het hoger beroep is.
De verdachte verklaart als volgt.
Het mij tenlastegelegde feit wordt mij terecht verweten. Ik heb op 25 maart 2009 te Tilburg op de Daniel Jos Jittastraat een bestelbus bestuurd zonder dat aan mij een geldig rijbewijs was afgegeven.
(...)
De voorzitter houdt in het kort de inhoud voor van een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, d.d. 6 september 2010.
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging als volgt.
Het telastegelegde feit kan worden bewezen verklaard. Mijn cliënt heeft nooit zijn rijbewijs gehaald. Hij komt niet door zijn theorie-examen heen. Hij kan echter wel goed autorijden. Hij moet het rijexamen dan ook gaan halen.
Het is juist dat hier sprake is van recidive.
Cliënt heeft een relatie gehad. Ze zijn uit elkaar gegaan. Cliënt heeft nog zeer jonge kinderen. Hij is een woning aan het zoeken. Hij hoopt dat hij zijn stukgelopen relatie kan herstellen.
Ik verzoek het hof rekening te houden met het feit dat client nog zeer jonge kinderen heeft. Daarom wordt verzocht aan hem een nuttige werkstraf op te leggen. Voor wat betreft de duur van deze werkstraf refereer ik mij aan het oordeel van het hof.
Van een hechtenisstraf wordt niemand wijzer."
7. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende vooropgesteld worden. Artikel 301 lid 4 Sv - welke bepaling ingevolge art. 415 Sv op het rechtsgeding in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is - bepaalt dat ten bezware van de verdachte geen acht wordt geslagen op stukken die niet zijn voorgelezen of waarvan de korte inhoud niet overeenkomstig het derde lid is meegedeeld. Deze bepaling strekt ertoe dat de verdachte in het vonnis c.q. arrest niet wordt geconfronteerd met stukken die hij niet kent en die nadelig voor hem zijn.(1) Onder stukken als bedoeld in genoemde bepaling vallen stukken die van invloed kunnen zijn op het bewijs van het tenlastegelegde, de strafbaarheid van het bewezene en van de verdachte of de oplegging van straf of maatregel.(2)
8. Ingevolge het bepaalde in art. 417 lid 1 Sv mogen stukken welke in eerste aanleg zijn voorgelezen ook voor de behandeling in hoger beroep als voorgelezen worden aangemerkt. De behandeling van de onderhavige zaak heeft in eerste aanleg bij verstek plaatsgevonden. Een proces-verbaal van de terechtzitting waarop de zaak inhoudelijk is behandeld(3) bevindt zich niet bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken, nu de Kantonrechter heeft volstaan met een aantekening mondeling vonnis als bedoeld in art. 395a lid 1 Sv. Derhalve kan niet blijken dat het door het Hof voor het bewijs gebezigde proces-verbaal van politie d.d. 21 april 2009 in eerste aanleg door de Kantonrechter is voorgelezen, dan wel dat daarvan de korte inhoud is medegedeeld.
9. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de behandeling van het hoger beroep zich toegespitst op de door de verdediging ter terechtzitting opgegeven bezwaren met betrekking tot de door de Kantonrechter aan de verdachte opgelegde straf. Verdachte heeft het feit ter terechtzitting bekend, en de raadsman heeft zijn pleidooi - na te hebben vastgesteld dat het tenlastegelegde feit bewezen kan worden verklaard - toegesneden op de straf die aan de verdachte zou moeten worden opgelegd. De voorzitter van het Hof heeft in dat kader de korte inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 september 2010 aan de verdachte voorgehouden. Niet blijkt dat de voorzitter, dan wel een van de andere raadsheren, andere processtukken - waaronder het voor het bewijs gebezigde proces-verbaal van politie d.d. 21 april 2009 - heeft voorgelezen, dan wel daarvan de korte inhoud heeft medegedeeld.
10. Het ten bezware van verdachte acht slaan op niet voorgehouden stukken wordt in art. 301, vierde lid, Sv - anders dan in art. 297, vijfde lid, (oud) Sv - niet met nietigheid bedreigd. Een verzuim op dit punt behoeft indien de verdachte door het verzuim niet is geschonden in het belang dat art. 301, vierde lid, Sv beoogt te beschermen niet tot cassatie te leiden.(4) Mijns inziens doet een dergelijk geval zich hier voor. Het door het Hof voor het bewijs gebezigde proces-verbaal van politie d.d. 21 april 2009 - hetwelk tot de gedingstukken behoort(5) - houdt immers in de kern van de zaak niet meer in dan een bevestiging van hetgeen de verdachte heeft bekend, te weten dat hij op de in de bewezenverklaring genoemde tijd en plaats een motorrijtuig heeft bestuurd zonder dat hij over een rijbewijs beschikte. In dat licht bezien valt niet in te zien in welk (verdedigings)belang van de verdachte is geschaad door de niet-naleving van het bepaalde in art. 301, vierde lid, Sv.(6)
11. Het middel faalt.
12. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers, Kluwer 2011, zevende druk, p. 627 en 628.
2 HR 20 september 2011, LJN BR0403, NJ 2011, 607, m.nt. M.J. Borgers, rov. 3.4.
3 In eerste aanleg is de zaak op twee terechtzittingen behandeld, te weten op 24 november 2009 en 12 februari 2010. Op eerstgenoemde terechtzitting is de zaak na het uitroepen ervan geschorst.
4 Ook onder het oude recht werd de nietigheid die art. 297, vijfde lid, (oud) Sv aan het niet voorhouden van stukken verbond wel gerelativeerd; zie bijv. HR 28 juni 1977, NJ 1978, 437 en HR 3 januari 1984, NJ 1984, 443.
5 Genoemd proces-verbaal maakt deel uit van het rechtbankdossier (mapje "Opsporingsonderzoek").
6 Zie voor gevallen waarin het verzuim niet tot nietigheid behoefde te leiden de door G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers, Kluwer 2011, zevende druk, op p. 629 (voetnoot 305) aangehaalde jurisprudentie. Zie voorts nog o.a.: HR 11 mei 2004, LJN AO4051 en HR 7 juli 2009, LJN BH5707.