ECLI:NL:PHR:2012:BV7679
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
BOPZ-zaak betreffende ontslag uit psychiatrisch ziekenhuis en hoorplicht
In deze BOPZ-zaak staat de weigering van een ontslag uit het psychiatrisch ziekenhuis centraal. De betrokkene, die op dat moment in een gesloten afdeling verbleef, had verzocht om overplaatsing naar een open afdeling. Dit verzoek werd door de waarnemend geneesheer-directeur afgewezen. De advocaat van de betrokkene verzocht de rechtbank om het ontslagverzoek in behandeling te nemen, maar de betrokkene zelf was niet aanwezig tijdens de zitting. De rechtbank heeft het verzoek om aanhouding van de behandeling afgewezen, omdat de betrokkene niet was verschenen, ondanks dat zij correct was opgeroepen.
De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank de hoorplicht heeft geschonden. Volgens artikel 8 van de Wet BOPZ dient de rechter de betrokkene te horen, tenzij hij vaststelt dat de betrokkene niet bereid is zich te laten horen. De rechtbank heeft echter niet vastgesteld dat de betrokkene niet bereid was om te verschijnen. De advocaat had herhaaldelijk verzocht om aanhouding, wat erop wijst dat de betrokkene wel degelijk bereid was om gehoord te worden. De Hoge Raad concludeert dat de rechtbank onterecht heeft geoordeeld en dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven.
De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank en verwijst de zaak terug, zodat de betrokkene alsnog kan worden gehoord. Dit arrest benadrukt het belang van de hoorplicht in BOPZ-zaken en de noodzaak voor de rechter om expliciet vast te stellen of de betrokkene bereid is om te verschijnen. De uitspraak heeft implicaties voor de rechtsbescherming van patiënten in de geestelijke gezondheidszorg, waarbij de aanwezigheid van de betrokkene tijdens de behandeling van hun verzoeken essentieel is voor een eerlijke rechtsgang.