1 Zie blz. 2 van de beschikking in eerste aanleg, door het hof overgenomen op blz. 2.
2 De vrouw heeft een internationaal ouderschapsplan opgesteld (inl. rekest onder 5.2, verwijzend naar productie 43), maar daarover is geen overeenstemming bereikt.
3 De beschikking ex art. 822 Rv is overgelegd als prod. 4 bij het inleidend verzoekschrift. De tijdelijke regeling hield kort gezegd in dat de vader in de periode t/m 31 maart 2010 gerechtigd zou zijn de kinderen bij zich te hebben tweemaal per maand gedurende telkens vijf aaneengesloten dagen.
4 De relatieve bevoegdheid (internationale rechtsmacht) van de rechtbank te 's-Gravenhage - ten tijde van de indiening van het inleidend verzoekschrift de gewone verblijfplaats van beide kinderen - is in dit geding geen punt van discussie. Evenmin is de bevoegdheid (internationale rechtsmacht) van het hof in cassatie bestreden. Vgl. art. 8 en 9 van de Verordening Brussel II bis (Verordening van de Raad van 27 november 2003, PbEU L 338, betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid).
5 Blz. 4 - 5. Omdat deze beslissing niet is gepubliceerd citeer ik de dragende overwegingen.
6 Zie rov. 7 en 8 van de bestreden beschikking; het plan is overgelegd als ongenummerde productie na prod. 51 in hoger beroep (ordner III in appel).
7 Zie ook: hoofdstuk III (art. 15 - 22) van het Haags kinderbeschermingsverdrag 1996 (de Verordening Brussel II bis regelt te dezen niet het toepasselijke materiële recht); L. Strikwerda, Inleiding tot het internationaal privaatrecht, 2008, nrs. 128 - 130.
8 Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen, 2005, nrs. 137 - 138.
9 Bij ambtshalve onderzoek naar rechtspraak over internationale verhuizingen stuitte ik op Rb 's-Gravenhage 20 september 2011, LJN: BU4684 en 26 oktober 2011, LJN: BU4690, waarin de terugkeer van twee minderjarigen naar Spanje is gelast. Op het hoger beroep is inmiddels beslist in Hof 's-Gravenhage 6 december 2011, LJN: BU7235.
10 Zie de slotzin van rov. 11.
11 Ook gepubliceerd in FJR 2008/83 m.nt. I.J. Pieters.
12 Art. 3 lid 1 Verdrag inzake de rechten van het kind, Trb. 1990, 170. Zie ook alinea 2.13 hierna.
13 Wet van 27 november 2008, Stb. 500, in werking getreden op 1 maart 2009. Het beginsel dat beide ouders de gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen voor de opvoeding en de ontwikkeling van het kind is ook neergelegd in art. 18 lid 1 van het Verdrag inzake de rechten van het kind.
14 Asser-De Boer 1*, 2010, nr. 820a.
15 Vgl. HR 21 mei 2010 (LJN: BL7407), NJ 2010/398 m.nt. S.F.M. Wortmann; FJR 2010/100 m.nt. I.J. Pieters.
16 Het middel verwijst in dit verband naar: P. Vermeulen, Jonge kinderen en scheiding, FJR 2009, 59.
17 Zie blz. 11 en 12 van het cassatierekest.
18 Conclusie (alinea 3.8) voor HR 21 mei 2010 (LJN: BL7407), NJ 2010/398 m.nt. S.F.M. Wortmann; FJR 2010/100 m.nt. I.J. Pieters.
19 Een vergelijkbare gedachte lijkt ten grondslag te liggen aan het Haags Kinderontvoeringsverdrag (Verdrag van 25 oktober 1980, Trb. 1987/139, betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen). Zie hierover: M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, Internationale kinderontvoering: eerst terug dan praten, EB 2007, blz. 152 - 156; EHRM 6 juli 2010 (LJN: BN6277), NJ 2010/644 m.nt. S.F.M. Wortmann, EHRC 2010/93 m.nt. Rutten.
20 Zie voor deze eisen: HR 5 november 2010, LJN: BN6196.
21 Ook van de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft kan een actieve bijdrage worden gevergd met betrekking tot het halen en brengen van het kind.
22 Recent over deze problematiek: H. Ackermans-Wijn, Het ouderschapsplan in nationaal en internationaal perspectief, in: K. Boele-Woelki e.a., Actuele ontwikkelingen in het familierecht. Vierde UCERF symposium, Ars Aequi Libri 2010, blz. 67 - 80; E.M. Thoenes-van der Veen, Verhuizing met kinderen na echtscheiding, Tijdschrift Relatierecht en praktijk 2011 nr. 6, blz. 229 - 232; E.R.A. Derks, Het ouderschapsplan als preventiemiddel tegen een internationale kinderontvoering, FJR 2011/100.