ECLI:NL:PHR:2012:BV2020

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
27 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/03496
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen faillietverklaring en griffierechten in civiele zaken

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van Atrecht Holding BVBA en/of Atrecht Holding B.V. tegen de Coöperatieve Rabobank Noord Oost Veluwe U.A. De Hoge Raad behandelt de kwestie van het niet tijdig voldoen van het griffierecht door de verzoekster. De rechtbank had eerder het faillissement van Atrecht Holding B.V. uitgesproken op verzoek van de Rabobank. Na verzet van Atrecht Holding B.V. heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard. Het gerechtshof te Leeuwarden bekrachtigde deze vonnissen in hoger beroep.

De verzoekster heeft een cassatieberoep ingesteld, maar het griffierecht is niet tijdig voldaan. De Hoge Raad stelt vast dat de heffing van griffierechten een beperking van het recht op toegang tot de rechter met zich meebrengt, maar dat deze beperking niet in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), zolang het recht in zijn kern niet wordt aangetast. De Hoge Raad concludeert dat er geen bewijs is dat de verzoekster niet in staat is het griffierecht te voldoen, bijvoorbeeld door bijdragen van belanghebbenden.

Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad de verzoekster niet-ontvankelijk in haar cassatieberoep, omdat het griffierecht niet tijdig is betaald. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de verzoekster niet ontvankelijk moet worden verklaard, en de Hoge Raad volgt deze conclusie. De zaak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten in civiele procedures en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting.

Conclusie

11/03496
Mr. F.F. Langemeijer
Zitting 16 september 2011
Conclusie inzake:
Atrecht Holding BVBA en/of Atrecht Holding B.V.
tegen
Coöperatieve Rabobank Noord Oost Veluwe U.A.
1. In deze zaak wordt volstaan met een verkorte conclusie omdat het griffierecht niet tijdig is voldaan. Ter beoordeling staat of met de materiële behandeling van de zaak kan worden voortgegaan.
2. De Coöperatieve Rabobank Noord Oost Veluwe U.A. heeft aan de rechtbank te Leeuwarden verzocht de vennootschap Atrecht Holding B.V. in staat van faillissement te verklaren. Aanvankelijk is tegen dat verzoek geen verweer gevoerd. Bij vonnis van 29 maart 2011 heeft de rechtbank het faillissement van deze vennootschap uitgesproken, met benoeming van een curator en een rechter-commissaris in het faillissement. Nadat door Atrecht Holding B.V. verzet was gedaan, heeft de rechtbank bij vonnis van 31 mei 2011 het verzet ongegrond verklaard en bijgevolg het verzoek tot vernietiging van het faillissement afgewezen.
3. Op het hoger beroep van Atrecht Holding B.V. heeft het gerechtshof te Leeuwarden bij arrest van 21 juli 2011 (LJN: BR3283) de vonnissen waarvan beroep bekrachtigd.
4. Bij verzoekschrift, waarvan een faxcopie ter griffie van de Hoge Raad is ingekomen op 29 juli 2011(1) en het originele rekest op 1 augustus 2011, is namens "de rechtspersoon naar Belgisch recht Atrecht Holding BVBA" en/of "de (voormalige) besloten vennootschap Atrecht Holding BV, (eertijds) gevestigd te Oudeschoot, gemeente Heerenveen, doch kantoorhoudende te Borgloon, België" (2), beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van 21 juli 2011.
5. Op grond van art. 3 Wet griffierecht burgerlijke zaken (Wgbz) is de verzoekster in cassatie griffierecht verschuldigd. De laatste dag waarop het griffierecht kon worden betaald was 26 augustus 2011(3). Blijkens een schriftelijke mededeling van de griffier d.d. 30 augustus 2011 aan de advocaat van verzoekster is bij controle gebleken dat het griffierecht niet tijdig door verzoekster is voldaan. Op deze mededeling is tot nu geen reactie van de advocaat van verzoekster ontvangen, zodat ik ervan uitga dat het griffierecht inderdaad niet tijdig is betaald.
6. In art. 3 lid 4 Wgbz is bepaald dat de verzoeker ervoor zorg dient te dragen dat het griffierecht binnen vier weken na de indiening van het verzoekschrift is bijgeschreven op de rekening van het gerecht of ter griffie is gestort. Art. 427b Rv houdt in dat bij verzoekschriftprocedures in cassatie art. 282a lid 4 Rv van overeenkomstige toepassing is. Dit brengt mee dat, indien na het verstrijken van de wettelijke betalingstermijn het verschuldigde griffierecht niet is voldaan, de cassatierechter de verzoeker niet ontvankelijk verklaart in zijn cassatieverzoek(4).
7. Van de zijde van verzoekster in cassatie is niet verzocht om toepassing van art. 282a lid 4 Rv. Ik zie geen reden voor ambtshalve toepassing van deze hardheidsclausule. In dit verband merk ik op dat in het Procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven(5) is opgenomen dat voor bepaalde categorieën van spoedeisende zaken, waar griffierecht verschuldigd is, de behandeling van de zaak door het hof niet (gedurende de betalingstermijn van vier weken) wordt aangehouden in afwachting van de betaling van het griffierecht. Tot die categorieën behoren: "faillissementsrekesten". In dit geval is de betalingstermijn al verstreken.
8. Bijgevolg kan het verzoekschrift in cassatie mijns inziens niet verder in behandeling worden genomen.
Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekster in haar cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
1 De laatste dag van de cassatietermijn; zie art. 12 lid 1 Fw.
2 In hoger beroep was de identiteit van de appellante in discussie: zie rov. 6. Naast de vraag of aan de materiële vereisten voor een faillietverklaring was voldaan, stond in hoger beroep de bevoegdheid van de Nederlandse rechter ter beoordeling, mede in verband met een zetelverplaatsing van Atrecht Holding BV naar België.
3 Ervan uitgaande dat in dit geval de dag na die waarop de faxcopie van het cassatierekest ter griffie van de Hoge Raad is ingekomen en niet de dag na die waarop het nagezonden originele rekest ter griffie werd ontvangen, de eerste dag van de termijn van vier weken is.
4 Vgl. HR 8 juli 2011, LJN: BQ7311. De uitzonderingsbepalingen bij of krachtens art. 4 Wgbz zijn hier niet van toepassing.
5 Stcrt. 2010 nr. 19243; ook te raadplegen via www.rechtspraak.nl via 'landelijke regelingen'; zie onder 3.2.3 (griffierecht verzoeker in hoger beroep) en onder 3.3.3 (griffierecht verweerder in hoger beroep).