1 Rov. 2 van het bestreden arrest, in samenhang met rov. 1.1 van het arrest van het hof 's-Gravenhage van 1 december 2009.
2 Rov. 3 van het arrest van het hof 's-Gravenhage van 1 december 2009.
3 Prod. 1 bij de memorie van grieven.
4 Rov. 4 van het arrest van het hof 's-Gravenhage van 1 december 2009.
5 Rov. 5 van het arrest van het hof 's-Gravenhage van 1 december 2009.
6 Rov. 5 van het arrest van het hof 's-Gravenhage van 1 december 2009.
7 Rov. 5.2 van het bestreden arrest.
8 Rov. 5.4 van het bestreden arrest.
9 De cassatiedagvaarding is op 5 november 2010 uitgebracht, terwijl het bestreden arrest op 17 augustus 2010 is gewezen.
10 Een handzaam overzicht van deze wet is te vinden in: J.J. Verboom, Wet arbeid vreemdelingen (2007). Voor een overzichtsartikel met betrekking tot de bestuursrechtelijke handhaving van de Wav verwijs ik naar J. van Drongelen & A.D.M. van Rijs, De bestuursrechtelijke handhaving van de Wet arbeid vreemdelingen, in: Arbeid Integraal (2007), p. 165-176, en C.W. Olde Olthof, De bestuurlijke boete in de Wet arbeid vreemdelingen, JNVR 2007, nr. 8/176.
Per 1 juli 2009 zijn de art. 18a, 19, 19e en g tot en met j Wav vervallen (Wet van 25 juni 2009, Stb. 265; zie voor de inwerkingtreding Stb. 2009, 266). Sedertdien geldt de algemene regeling van titel 5.4 Awb ("Bestuurlijke boete"), zoals ingevoerd bij de Wet van 25 juni 2009 tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht), Stb. 264 (zie voor de inwerkingtreding Stb. 2009, 266). Op grond van artikel IV van laatstgenoemde wet blijft het oude recht echter van toepassing, indien een bestuurlijke sanctie is opgelegd wegens een overtreding die vóór 1 juli 2009 plaatsvond.
11 Kamerstukken II 2003/04, 29 523, nr. 3, p. 19.
12 De mogelijkheid om een nog niet onherroepelijk besluit ten uitvoer te leggen, en niet de vraag welke de consequenties van een latere vernietiging of herroeping voor de verschuldigdheid van reeds geïncasseerde invorderingskosten zijn, was ook aan de orde in de beide uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage (van 7 januari 2009, nr. 08/1075, en 11 februari 2009, nr. 08/2231), die in voetnoot 10 van de schriftelijke toelichting van de mrs. Scheltema en Blomsma worden genoemd. Beide uitspraken zijn, voor zover ik heb kunnen nagaan, niet gepubliceerd, maar ik heb daarvan ambtshalve een kopie doen opvragen. De relevante rechtsoverwegingen (resp. 4.3 en 4.4) luiden als volgt: "4.3 Vervolgens is de vraag aan de orde of de Staat - bij gebreke van betaling door de maatschap - hangende de door de maatschap aanhangig gemaakte bezwaarprocedure heeft mogen besluiten tot uitvaardiging van de dwangbevelen. Deze vraag moet naar het oordeel van de rechtbank bevestigend worden beantwoord. (...)"; resp.: "4.4 De wetgever heeft, zoals de Staat terecht betoogt, uitdrukkelijk gekozen voor het kunnen invorderen van krachtens de Wav opgelegde boetes vóórdat de besluiten waarbij deze zijn opgelegd onherroepelijk zijn geworden."
13 Aan de rechterlijke vernietiging van een besluit komt terugwerkende kracht toe. Zie de toelichting op art. 8:72 Awb, zoals opgenomen in PG Awb II, p. 470, l.k.: "De vernietiging (van een besluit; LK) heeft tot gevolg, dat het besluit geacht moet worden in juridische zin nooit te hebben bestaan en dat de daaraan verbonden rechtsgevolgen met terugwerkende kracht ongedaan worden gemaakt. Vernietiging werkt dus ex tunc." Ook aan de herroeping van een besluit naar aanleiding van een daartegen gericht bezwaar (vgl. art. 7:11 Awb) komt naar haar aard terugwerkende kracht toe; vgl. in dit verband CRvB 22 mei 2008, LJN: BD2849, AB 2008, 281, m.nt. B.B.B. Lanting, rov. 4.1: "(...) Bij het op 24 november 2005 gegeven ontslag is immers uitdrukkelijk bepaald dat dit besluit eerst toepassing vindt in het geval het ontslagbesluit van 9 november 2005 in rechte geen stand houdt. Als gevolg van de herroeping van dat besluit door de rechtbank bestond het dienstverband nog op 24 november 2005. Door vervolgens te beoordelen of het college op die datum tot disciplinair ontslag kon overgaan, heeft de rechtbank - anders dan betrokkene stelt - geen ex-nunctoetsing toegepast, doch een juiste consequentie getrokken uit de terugwerkende kracht van de herroeping."
14 Vgl. in verband met de kosten van executie van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis dat later wordt vernietigd, HR 8 oktober 1976 (cassatie in het belang der wet), LJN: AC0523, NJ 1977, 485, m.nt. WHH:
"dat de geëxecuteerde slechts verplicht is de kosten van een executie aan de executant te vergoeden, indien deze executie is geschied ter zake van de niet-voldoening van een bestaande schuld;
dat dit medebrengt, dat - ook al is de executant bevoegd een te zijnen gunste gewezen vonnis of uitgevaardigd bevelschrift, hetwelk uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, tenuitvoer te leggen voordat dit vonnis of dit bevelschrift onherroepelijk is geworden - een nadien gewezen en onherroepelijk geworden vonnis, waarbij tussen pp. bindend is vastgesteld dat een schuld jegens de executant niet bestaat en waarbij dientengevolge het bij voorraad uitvoerbaar verklaarde vonnis of bevelschrift is vernietigd, aan de betaling van de executiekosten de rechtsgrond doet ontvallen, zodat deze kosten als onverschuldigd betaald kunnen worden teruggevorderd;
(...)"
15 Kamerstukken II 2003/04, 29 523, nr. 3, p. 19, alwaar overigens niet uitdrukkelijk van de invorderingskosten wordt gesproken: "(...) Aan de betrokkene moet duidelijk worden gemaakt dat hem, als hij niet binnen de wettelijke termijn betaalt, tenuitvoerlegging van de boetebeschikking met toepassing van het voorgestelde artikel 19i boven het hoofd hangt. Dit laatste betekent dat in algemene zin informatie moet worden verstrekt over de mogelijke executievormen (diverse vormen van beslag). (...)."
16 Kamerstukken II 2003/04, 29 523, nr. 6, p. 6.
17 Vgl. Vz AbRvS 22 december 2008, LJN: BG8602, waarbij een besluit, houdende de oplegging van een boete van € 256.000,- wegens overtreding van de Wav, alsmede een besluit waarbij het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond werd verklaard, werden geschorst, in het bijzonder op de grond dat aannemelijk is dat de belanghebbende door betaling van de boete in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren en ter zake van de betaling van de boete invorderingsmaatregelen tegen haar zijn uitgevaardigd.
18 HR 17 december 2004, LJN: AR2773, NJ 2005, 60, AB 2005, 82, m.nt. PvB, waarin (in rov. 3.5.2) wordt verwezen naar AbRvS 19 juni 2002, LJN: AE4356, AB 2002, 266, m.nt. M.P. Jongma.
19 Zie overigens ook HR 17 juni 2003, LJN: AF7935, AB 2005, 83, m.nt. PvB onder AB 2005, 82; dit arrest betrof de strafrechtelijke afdoening van dezelfde zaak als die waarover in verzet werd geoordeeld in het in voetnoot 18 genoemde arrest van de Hoge Raad van 17 december 2004, LJN: AR2773, NJ 2005, 60, AB 2005, 82, m.nt. PvB.
20 W. Konijnenbelt, Absurde sancties?, Gemeentestem 2003, p. 710.
21 HR 22 december 1989 (Kempkes/Samson), LJN: AD0992, NJ 1990, 434, m.nt. WHH.
22 Burgerlijke Rechtsvordering, art. 611c, aant. 4 (M.B. Beekhuizen-van den Boezem); T&C Rv (2010), art. 611c, aant. 4 (A.W. Jongbloed).
23 Voorzieningenrechter rb. 's-Gravenhage 4 mei 2011 (Nadia Plesner Joensen/Louis Vuitton Malletier SA), LJN: BQ3525, IER 2011, 39, m.nt. W. Sakulin, rov. 4.11.
24 EHRM 23 juli 2002 (Västberga Taxi Aktiebolag en Vulic tegen Zweden), LJN: AV1874, BNB 2003, 2, m.nt. M.W.C. Feteris, punt 120: "Another factor to be taken into account is whether the tax surcharges can be recovered and the original legal position restored in the event of a successful appeal against the decision to impose the surcharges. The Court notes that, under Swedish law, a successful appeal will lead to the reimbursement of any amount paid with interest. Moreover, a bankruptcy decision can be quashed upon a request for the reopening of the bankruptcy proceedings. It is also possible to bring proceedings against the State for compensation for any financial loss caused by the bankruptcy. Nevertheless, in cases where considerable amounts have been the subject of enforcement, reimbursement may not fully compensate the individual taxpayer for his or her losses. A system that allows enforcement of considerable amounts of tax surcharges before there has been a court determination of the liability to pay the surcharges is therefore open to criticism and should be subjected to strict scrutiny."
25 HR 20 februari 1998 (B/Staat), LJN: ZC2588, NJ 1998, 526, m.nt. ARB.
26 HR 19 juni 1998 (Kaveka/Apeldoorn), LJN: ZC2674, NJ 1998, 869, m.nt. MS.