1 Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, PB L 302, blz. 1.
2 Zie vak D van het T1-document. Zie bijlage 1 bij het verweerschrift van de Inspecteur in de procedure voor Rechtbank Haarlem. De status van 'toegelaten afzender' is genoemd in artikel 372, lid 1, aanhef en onder e, van de Uitvoeringsverordening CDW (UCDW) (vanaf 1 juli 2008 onderdeel d) en is verder uitgewerkt in de artikelen 373 en 398 en verder van de UCDW.
3 Zie artikel 372, lid 1, aanhef en onder f, van de UCDW en de artikelen 406 en verder van de UCDW.
4 Tussen partijen is in confesso dat de motor is aangebracht, zij het buiten de daarvoor gestelde termijn. Vgl. onder meer het beroepschrift in cassatie van de Minister, blz. 2. Zie ook het verzoek om terugbetaling van belanghebbende bij brief van 4 oktober 2006 (zie punt 2.12).
5 Onder nummer IMA 005.
6 De Inspecteur van de Belastingdienst/P.
7 Zie bijlage 11 bij de motivering van het beroepschrift van belanghebbende in de procedure voor Rechtbank Haarlem.
8 Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, PB L 253, blz. 1.
9 MvH: Dit moet een verschrijving zijn. Bedoeld zal zijn 'ongezuiverd'.
10 Die datum vind ik opvallend omdat op 26 oktober 2005 de aangifte werd aanvaard. Op die datum was er nog niets onregelmatigs met de zending aan de hand. Dat gebeurde op zijn vroegst (direct) na 28 oktober 2005, de uiterste datum van aanbrengen van de zending bij het kantoor van bestemming. Aangezien niemand van dit punt een punt maakt in deze procedure, laat ik het rusten.
11 Zie bijlage 12 bij de motivering van het beroep van belanghebbende in de procedure voor Rechtbank Haarlem.
12 Zie bijlage 7 bij de motivering van het beroep van belanghebbende in de procedure voor Rechtbank Haarlem.
13 In de nader te noemen uitspraken van Rechtbank Haarlem en Hof Amsterdam is aangegeven dat het een brief betreft van 9 oktober 2006. De tot de gedingstukken behorende brief is evenwel van 4 oktober 2006.
14 Zie bijlage 6 bij de motivering van het beroep van belanghebbende in de procedure voor Rechtbank Haarlem.
15 Hier zal het woordje 'op' zijn weggevallen.
16 Zie bijlage 5 bij de motivering van het beroep van belanghebbende in de procedure voor Rechtbank Haarlem.
17 Besluit van 13 december 1999, nr. WD99/2151M, Stcrt. 1999, 249. De Douaneregeling is per 1 augustus 2008 ingetrokken en vervangen door de Algemene douaneregeling.
18 Zie bijlage 2 bij de motivering van het beroep van belanghebbende in de procedure voor Rechtbank Haarlem.
19 Thans op grond van artikel 19 VEU het van het Hof van Justitie van de Europese Unie deel uitmakende Hof van Justitie. De gebezigde afkorting 'HvJ' ziet zowel op arresten die zijn gewezen toen het Hof van Justitie nog 'van de Europese Gemeenschappen' was als op rechtspraak die het HvJ als onderdeel van het HvJ EU heeft gewezen.
20 Belanghebbende verwijst naar het verweerschrift in de procedure voor het Hof. In dat verweerschrift verwijst belanghebbende naar de motivering van haar beroepschrift (dat zij aanduidt als 'verweer') in de procedure voor de Rechtbank.
21 In de uitspraak op bezwaar is onder het kopje 'beroep tegen deze uitspraak' vermeld: "Als u het niet eens bent met de beslissing op het bezwaarschrift, dan kunt u tegen deze uitspraak binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak beroep instellen bij de rechtbank te Haarlem."
22 Zie artikel 6:15 van de Awb en de over die bepaling gewezen arresten van de Hoge Raad van 2 februari 2000, nr. 34437, LJN AA4640, BNB 2000/132 en het arrest van 14 augustus 2009, nr. 07/12802, LJN BJ5114, BNB 2009/252, beide arresten inzake een 'tweede bezwaarschrift' dat werd ingediend na de afwijzing op een bezwaar tegen een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
23 Zie omtrent de wisselwerking c.q. dubbelwerking van de nationale bezwaarprocedure en de in het CDW neergelegde terugbetalingsregelingen ook M.E. van Hilten, UTB, Awb en CDW, WFR 2003/184.
24 Artikel 239 van het CDW voorziet - kort gezegd - in de mogelijkheid van terugbetaling in bijzondere omstandigheden.
25 Hoofdstuk 2 van titel VII bevat de artikelen inzake het ontstaan van de douaneschuld (artikelen 201 tot en met 216 van het CDW).
26 Dan wel kwijtscheldingsprocedure.
27 In mijn artikel UTB, Awb en CDW, WFR 2003/184 betoogde ik dat de overeenkomstige toepassing van (voor zover van belang) artikel 236 van het CDW reeds uit artikel 22 van de Wet voortvloeit en artikel 110a van de Douaneregeling derhalve in zoverre overbodig is. Ik laat dit hier verder rusten. Uit het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2009, nr. 40612, LJN BF9243, BNB 2009/131 m.nt. Van Brummelen, leid ik af dat de Hoge Raad terugbetaling van omzetbelasting op grond van artikel 110a, van de douaneregeling juncto artikel 236 van het CDW aan de orde acht indien de omzetbelasting op de voet van artikel 22 is geheven.
28 Zie artikel 26c van de Algemene wet rijksbelastingen juncto artikel 6:8 van de Awb. De uitspraak op het bezwaar was gedateerd 20 september 2006, het verzoek om terugbetaling is van 4 oktober 2006.
29 Zesde richtlijn van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, PB L 145, blz. 1.
30 Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, PB L 347, blz. 1.
31 In artikel 18, lid 2 van de Wet is gedefinieerd wat onder 'douaneregime' moet worden verstaan.
32 Zie ook onderdeel 6.8 van deze conclusie.
33 In de onderhavige procedure is gesteld noch gebleken dat artikel 23 van de Wet een rol speelt. Ik laat dit onderwerp dan ook verder rusten.
34 Reeds hier zij opgemerkt dat dit niet het geval is wanneer geconstateerd zou worden dat in casu een douaneschuld ontstaat op grond van artikel 204 van het CDW. Het niet-voldoen aan verplichtingen vormt voor de omzetbelasting geen belastbaar feit. Ik kom hier op terug in onderdeel 7.
35 Ik merk hier op dat het Hof niet met zoveel woorden heeft vastgesteld dat de motor een niet-communautair goed is. Desalniettemin ga ik ervan uit dat dit het geval is. Weliswaar kunnen in bijzondere gevallen ook communautaire goederen onder de regeling extern communautair douanevervoer worden geplaatst, maar niets wijst erop dat een dergelijke situatie zich in casu voordoet. Zie artikel 91 van het CDW.
36 Of tot het moment dat de goederen in een vrije zone of een vrij entrepot worden binnengebracht, worden wederuitgevoerd of worden vernietigd. Ingevolge artikel 4, lid 6, van het CDW kunnen goederen hetzij de status van communautaire goederen, hetzij die van niet-communautaire goederen hebben.
37 Zie artikel 79 en artikel 4, lid 7, van het CDW.
38 Zie ook artikel 4, lid 21, van het CDW.
39 Vanaf 1 juli 2008 aanhef en de onderdelen d en e van het eerste lid van artikel 372 van de UCDW. Zie Verordening (EG) nr. 1192/2008 van de Commissie van 17 november 2008 tot wijziging van de Verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, PB L 329, blz. 1.
40 Bij Verordening (EG) nr. 1192/2008 van de Commissie van 17 november 2008 tot wijziging van de Verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, PB L 329, blz. 1, is de bepaling met ingang van 1 juli 2008 gewijzigd.
41 Vanaf 1 juli 2008 'begeleidingsdocument voor douanevervoer' en vanaf 1 juli 2009 'begeleidingsdocument douanevervoer - begeleidingsdocument douanevervoer/veiligheid'. Zie Verordening (EG) nr. 1192/2008 van de Commissie van 17 november 2008 en Verordening (EG) nr. 414/2009 van de Commissie van 30 april 2009, beide tot wijziging van de Verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, PB L 329 blz. 1 respectievelijk PB L 125 blz. 6.
42 Het tweede lid van artikel 406 van de UCDW bepaalt dat de aangever heeft voldaan aan de ingevolge artikel 96, lid 1, onderdeel a, van het CDW op hem rustende verplichtingen en de regeling is beëindigd zodra de bij de zending gevoegde exemplaren 4 en 5 van de aangifte voor douanevervoer en de goederen in ongeschonden staat, binnen de gestelde termijn en met inachtneming van de voorgeschreven identificatiemaatregelen, aan de toegelaten geadresseerd zijn afgeleverd.
43 Wel vermeldt de UCDW in artikel 865 voorbeelden van gevallen waarin een onttrekking moet worden aangenomen. De in deze bepaling genoemde situaties zijn andere dan die zich hier voordoet. Ik zie dan ook af van een bespreking van artikel 865 van de UCDW.
44 MvH: deze - of althans een vergelijkbare - overweging komen we ook tegen in de arresten van het HvJ van 14 januari 2010, Terex equipment e.a., C-430/08 en C-431/08, punt 35, van 3 april 2008, Militzer & Münch, C-230/06, punt 26, van 20 januari 2005, Honeywell Aerospace, C-300/03, punten 18-19, van 29 april 2004, British American Tobacco, C-222/01, punt 47 en van 12 februari 2004, Hamann International, C-337/01, punt 31.
45 Zie bijvoorbeeld HvJ 29 april 2004, British American Tobacco, C-222/01, punt 54, HvJ 3 april 2008, Militzer & Münch, C-230/08, punt 27 en HvJ 14 januari 2010, Terex equipment e.a., C-430/08 en C-431/08, punt 48.
46 Met uitzondering van het al eerder vermelde arrest Liberexim, dat met name van belang is in verband met 's HvJs oordeel dat het begrip onttrekken in de omzetbelasting dezelfde betekenis heeft als in het douanerecht.
47 Daarbij gaf het HvJ de verwijzende rechter overigens de opdracht mee na te gaan of was voldaan aan de in artikel 239 van het CDW gestelde voorwaarden voor terugbetaling. Kennelijk achtte het HvJ het niet zonder meer gegeven dat de heffing ter zake van de onttrekking in stand moest blijven.
48 MvH: De feiten van deze zaak deden zich voor in juli 1992. Op dat moment was het CDW nog niet in werking getreden. Het ging hier om Verordening (EEG) nr. 222/77 van de Raad van 13 december 1976 betreffende communautair douanevervoer, PB L 38, blz. 1, die met ingang van 1 januari 1993 is ingetrokken bij Verordening (EEG) nr. 2726/90 van de Raad van 17 september 1990 betreffende communautair douanevervoer, PB L 262, blz. 1. Laatstgenoemde verordening is ingetrokken bij het CDW (zie artikel 251 van het CDW). Zie ook voetnoot 3 van de conclusie van Advocaat-Generaal Tizzano van 26 juni 2003, British American Tobacco, C-222/01.
49 MvH: In punt 48 van dit arrest overweegt het HvJ dat moet worden nagegaan welke doelstellingen worden nagestreefd met de regeling voor extern communautair douanevervoer en welke rol in dit verband door het T1-document wordt gespeeld teneinde te oordelen of het wegnemen van dat document al dan niet de controlemogelijkheden van de douaneautoriteiten aantast. Het HvJ overweegt dat met name uit de vijfde en zesde overweging van de considerans van Verordening (EEG) nr. 222/77 volgt dat de regeling voor extern communautair douanevervoer tot doel heeft de goederenbeweging vlotter te doen verlopen door het mogelijk te maken die goederen te vervoeren van de plaats van binnenkomst in de Gemeenschap tot de plaats van bestemming of, bij doorvoer door de Gemeenschap, tot het kantoor van uitgang, zonder dat telkens opnieuw douaneformaliteiten moeten worden vervuld bij de overgang van de ene lidstaat naar de andere (zie punt 49 van dit arrest).
50 Ik merk op dat in artikel 865 van de UCDW (ook al) is bepaald dat als onttrekking wordt aangemerkt iedere handeling waardoor aan goederen ten onrechte de communautaire status wordt toegekend.
51 Ik roep in herinnering de arresten van 21 januari 2005, nr. 38529, LJN AS3538, BNB 2005/142 m.nt. Van Brummelen, van 11 april 2003, nr. 37519, LJN AF0412, BNB 2003/252 m.nt. Van Hilten (inzake accijns), van 11 april 2003, nr. 37807, LJN AF7095, BNB 2003/210 m.nt. Van Hilten en dat van 14 augustus 2009, nr. 43599, LJN BJ5162, BNB 2009/250.
52 Zie omtrent de voorrang van artikel 203 ook Witte, Zollkodex, Beck, München, 2009, blz. 424 e.v.
53 MvH: ik ga op deze bepaling nader in in punt 7.9 van deze conclusie.
54 MvH: In artikel 356 van de UCDW is bepaald dat het kantoor van vertrek de uiterste datum vaststelt waarop de goederen bij het kantoor van bestemming moeten worden aangebracht. In lid 3 van de bepaling is neergelegd dat wanneer deze termijn is overschreden wegens omstandigheden die niet aan de vervoerder of de aangever zijn te wijten, de termijn wordt geacht niet te zijn overschreden.
55 In dezelfde zin, maar dan met betrekking tot de 'samenloop' van omzetbelasting en accijns (op tabaksproducten) het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2003, nr. 36388, LJN AF0332, BNB 2003/316 m.nt. Sio.
56 Mennes en Blum zijn eveneens van mening dat artikel 204 van het CDW geen betekenis heeft voor de heffing van btw bij invoer. Zie E.H. Mennes en D. Blum, Douanevervoer: gat in de omzetbelasting nog niet gedicht, WFR 2003/559. Het betreft hier een reactie op drie publicaties van Van Brummelen (WFR 2000/1715, 2001/619 en 2002/1864). In de visie van Van Brummelen is, wanneer sprake is van een douaneschuld op grond van artikel 204 van het CDW eveneens btw bij invoer verschuldigd.
57 Op 18 januari 2011 heeft het Finanzgericht te Hamburg, in de zaak Eurogate Distribution, C-28/11, het HvJ een prejudiciële vraag gesteld of een douaneschuld op grond van artikel 204, lid 1, aanhef en onderdeel a, van het CDW ontstaat indien goederen die onder het stelsel van douane-entrepots zijn geplaatst, bij de aanzuivering van deze regeling een nieuwe douanebestemming krijgen en op het moment van het aanzuiveren de verplichting om de uitslag in het daarvoor bestemde computerprogramma in te schrijven, wordt geschonden. De vraag luidt: "Moet artikel 204, lid 1, sub a, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (hierna: "douanewetboek"), aldus worden uitgelegd dat bij niet-communautaire goederen die zich onder het stelsel van douane-entrepots bevonden en bij de aanzuivering van het stelsel van douane-entrepots een nieuwe douanebestemming hebben gekregen, de schending van de verplichting om de uitslag van de goederen uit het douane-entrepot reeds bij de aanzuivering van het stelsel van douane-entrepots - en niet pas veel later - in het daartoe bestemde computerprogramma in te schrijven, tot het ontstaan van een douaneschuld voor de goederen leidt?"
58 Zie HvJ 11 november 1999, Söhl & Söhlke, C-48/98, punt 43: "(...) dat artikel 859 van de toepassingsbepalingen een regelmatig tot stand gekomen uitputtende regeling behelst inzake de verzuimen in de zin van artikel 204, lid 1, sub a, van het douanewetboek, die "zonder werkelijke gevolgen zijn gebleven voor de juiste werking van de (...) betrokken douaneregeling".
59 MvH: Artikel 356, lid 3, van de UCDW is met terugwerkende kracht geschrapt vanaf 1 juli 2008. Zie Verordening (EG) nr. 1192/2008 van de Commissie van 17 november 2008 tot wijziging van de Verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, PB L 329, blz. 1. Gedurende het in geding zijnde tijdvak bestond de bepaling echter nog.
60 In het Handboek Douanevervoer is aangegeven dat de door het kantoor van vertrek vastgestelde termijn bindend is en niet gewijzigd kan worden. Ook noemt het Handboek een aantal voorbeelden van bewijzen van onvoorziene omstandigheden die tot gevolg hebben dat de termijn wordt overschreden, maar die de vervoerder of de aangever niet ten laste kunnen worden gelegd, namelijk een 'door de politie afgegeven verklaring (bij ongeval, diefstal enz.); attest van een gezondheidsinstelling (verstrekking van medische zorgen, enz.); attest van een takel- of hulpdienst (voor de herstelling van een voertuig); elk stuk waaruit blijkt dat de vertraging het gevolg is van een staking of een andere onvoorziene omstandigheid'. Het kantoor van bestemming beslist of een bewijsstuk geldig is. Zie TAXUD/801/2004, blz. 200, 201 en 242.
61 Als in een eerdere voetnoot opgemerkt is het derde lid van artikel 356 van het UCDW vanaf 1 juli 2008 geschrapt (met terugwerkende kracht). Onderdeel c van artikel 859, lid 2, van het UCDW verwijst echter nog steeds naar het derde lid van artikel 356.
62 Al wijst de omstandigheid dat belanghebbende beschikt over een vergunning om als toegelaten afzender goederen onder de regeling extern communautair douanevervoer te plaatsen er wel op dat belanghebbende niet vreemd is met douaneprocedures.