ECLI:NL:PHR:2011:BU3794

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
2 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/03206
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • Mr. L. Timmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van schuldsaneringsregelingen met onthouding van de schone lei

In deze zaak gaat het om de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregelingen van verzoeker 1 en verzoekster 2 door de rechtbank Zwolle-Lelystad. De rechtbank heeft op 9 mei 2011 geoordeeld dat beide verzoekers niet aan hun verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling hebben voldaan en bovendien nieuwe bovenmatige schulden hebben laten ontstaan. De verzoekers hebben hiertegen hoger beroep ingesteld bij het hof te Arnhem, dat op 7 juli 2011 de vonnissen van de rechtbank heeft bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de rechtbank de gronden voor beëindiging op toereikende wijze had onderbouwd en dat de verzoekers onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun stellingen dat zij aan hun verplichtingen voldeden.

In cassatie zijn drie klachten geformuleerd. De eerste klacht betreft de informatieplicht van verzoeker 1, die volgens de verzoekers niet zonder meer aan verzoekster 2 kan worden toegerekend. De tweede klacht betreft de verwijtbaarheid van verzoekster 2 voor het ontstaan van nieuwe schulden, die volgens hen verband houdt met haar verblijfstatus in Nederland. De derde klacht betreft de informatieplicht van verzoeker 1, die stelt dat hij niet verplicht is medische informatie te verstrekken. De Procureur-Generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van de cassatie, waarbij hij opmerkt dat de verzoekers niet hebben aangetoond dat de schulden niet aan hen te verwijten zijn.

De Hoge Raad heeft in deze zaak de relevante artikelen van de Faillissementswet (Fw) besproken, met name artikel 350 lid 3, dat de mogelijkheid biedt om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen indien de schuldenaar bovenmatige schulden laat ontstaan of zijn verplichtingen niet nakomt. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de verzoekers onvoldoende hebben aangetoond dat zij aan hun verplichtingen voldeden en dat de schulden niet aan hen te verwijten zijn. De conclusie van de A-G is dat de cassatie moet worden verworpen.

Conclusie

11/03206
Mr. L. Timmerman
Parket: 13 oktober 2011
Conclusie inzake:
1. [Verzoeker 1]
2. [Verzoekster 2]
verzoekers tot cassatie
(hierna afzonderlijk: resp. [verzoeker 1] en [verzoekster 2] en tezamen [verzoeker] c.s.)
1. Feiten en procesverloop
1.1 Bij afzonderlijke vonnissen van 9 mei 2011 heeft de rechtbank te Zwolle-Lelystad de sinds 18 augustus 2008 op [verzoeker] c.s. van toepassing zijnde schuldsaneringsregelingen beëindigd met onthouding van de schone lei. Zowel ten aanzien van [verzoeker 1] als [verzoekster 2] heeft de rechtbank daartoe kort gezegd overwogen dat zij een of meer van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zijn nagekomen en daarnaast nieuwe bovenmatige schulden hebben laten ontstaan.
1.2.1 [Verzoeker] c.s. zijn bij appèlschrift van 16 mei 2011 van deze uitspraken in hoger beroep gekomen bij het hof te Arnhem. Bij arrest van 7 juli 2011 heeft het hof de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd. Naar het oordeel van het hof zijn de door [verzoeker] c.s. gevoerde weren door de rechtbank op toereikende gronden verworpen. Het hof heeft zich met die gronden verenigd en heeft die tot de zijne gemaakt.
1.2.2 Voor zover in cassatie van belang heeft het Hof ten aanzien van [verzoeker 1] hieraan in rov. 7 nog kort samengevat het volgende toegevoegd. [Verzoeker 1] is de op hem rustende informatieverplichting niet naar behoren nagekomen door na zijn ziekmelding de bewindvoerder - ondanks diens verzoek - niet op de hoogte te houden van de ontwikkelingen met betrekking tot zijn ziekte. Daardoor heeft de bewindvoerder niet kunnen controleren of [verzoeker 1] zijn overige verplichtingen naar behoren nakwam. Naar het oordeel van het hof kan [verzoeker 1] hiervan een verwijt worden gemaakt. In rov. 8 heeft het hof geoordeeld dat [verzoeker 1] voorts een verwijt treft terzake van de nieuwe, bovenmatige schulden die hij heeft laten ontstaat aan Eigen Bouw, VGZ en de NEM voor in totaal € 3.115,93. Het hof heeft daartoe overwogen dat [verzoeker 1] zijn stelling dat terzake betalingsregelingen zijn getroffen en dat volgens afspraak wordt afbetaald, niet met stukken heeft gestaafd en dat de bewindvoerder heeft aangevoerd dat zelfs indien alle betalingsregelingen zouden worden nagekomen, nog een schuld resteert die als bovenmatig moet worden beschouwd. Naar het oordeel van het hof heeft [verzoeker 1] onvoldoende aangetoond dat het ontstaan van de nieuwe schulden hem niet te verwijten is.
1.2.3 Ten aanzien van [verzoekster 2] heeft het hof overwogen dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [verzoekster 2] nieuwe schulden heeft laten ontstaan aan Eigen Bouw en Salland Verzekeringen voor in totaal € 5.264,82. Ten aanzien hiervan geldt volgens het hof hetzelfde als ten aanzien van [verzoeker 1] in rov. 8 is overwogen. Ook [verzoekster 2] heeft geen bewijzen van de betalingsregelingen overgelegd, waardoor niet aannemelijk is geworden dat [verzoekster 2] de betalingsregelingen naar behoren nakomt.
1.3 [Verzoeker] c.s. zijn van dit arrest tijdig(1) in cassatie gegaan.
2. Bespreking van de cassatiemiddelen
2.1 In het onderhavige geval heeft het hof de op [verzoekster 2] van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd op grond van art. 350 lid 3 sub d Fw; ten aanzien van [verzoeker 1] heeft het hof de beëindiging óók op sub c gebaseerd.
2.2 Sub d geeft de rechter de mogelijkheid om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen indien de schuldenaar bovenmatige schulden doet of laat ontstaan. Gedurende de periode waarin de schuldsaneringsregeling van toepassing is op een schuldenaar, dient deze rond te komen van een bepaald vrij te laten bedrag en daar zijn uitgavenpatroon op aan te passen. Als de schuldenaar na de toelatingsdatum toch schulden maakt (die niet vallen onder de werking van de schuldsaneringsregeling, maar wel tijdens de schuldsaneringsregeling opeisbaar worden), treft hem terzake een verwijt, tenzij de schuldenaar het tegendeel aannemelijk maakt.(2)
2.3 Sub c voorziet in de mogelijkheid de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, ingeval de schuldenaar een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Een van die uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is de inlichtingen- en informatieplicht: de schuldenaar is verplicht, gevraagd en ongevraagd, die inlichtingen aan de bewindvoerder te verschaffen waarvan hij weet of behoort te begrijpen dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling.(3)
2.4.1 In het voorliggende cassatieberoep worden onder het kopje "Cassatiemiddel" drie klachten geformuleerd:
1) het door [verzoeker 1] niet voldoen aan de informatieplicht is gelet op de limitatieve opsomming van afwijzingsgronden in art. 288 lid 1 en 2 Fw niet zonder meer toe te rekenen aan [verzoekster 2];
2) [verzoekster 2] wordt "ten onrechte verweten nieuwe bovenmatige schulden te hebben doen ontstaan omdat haar hiervan in redelijkheid geen verwijt kan worden gemaakt omdat het ontstaan van die schulden rechtstreeks verband houdt met het ontbreken van een verblijfsvergunning van [verzoekster 2]";
3) "[verzoeker 1] stelt wel aan zijn informatieplicht te hebben voldaan te weten het melden op 30 juli 2010 van zijn ziekte en op 22 februari 2011 de melding van zijn herstel. [Verzoeker 1] beroept zich op zijn recht op privacy en stelt niet verplicht te kunnen worden medische informatie over zichzelf aan derden te verstrekken".
2.4.2 De (enkele) mededeling dat uit het arrest van het hof niet blijkt "welk huwelijksgoederenregime op (beide) echtelieden van toepassing is" en dat "[v]ermoedelijk is uitgegaan van gemeenschap van goederen", behelst volgens mij geen klacht.
2.4.3 De drie klachten worden, als ik het goed zie, achtereenvolgens onder de kopjes "Toelichting", "Het ontstaan van nieuwe schulden" en "De informatieplicht" uitgewerkt.
2.5 Daargelaten dat de eerste klacht niet voldoet aan de eisen der wet, ontbreekt het de klacht aan feitelijke grondslag. De schending van de informatieplicht heeft het hof niet toegerekend aan [verzoekster 2]. Overigens spreekt het cassatieverzoekschrift zichzelf op dit punt tegen. Onder het kopje "De informatieplicht" wordt namelijk van wal gestoken met de opmerking dat blijkens het arrest "het niet voldoen aan de informatieplicht alleen aan van den Berg wordt aangerekend."
2.6 Onder het kopje "Het ontstaan van nieuwe schulden" wordt in verband met de tweede klacht aangevoerd dat opvallend is dat de schuld aan Eigen Bouw zowel op het conto van [verzoeker 1] als op dat van [verzoekster 2] wordt geschreven. Aangevoerd wordt dat "zonder nadere motivering" sprake kan zijn van dubbeltelling. Mede in het licht van de onder het kopje "Cassatiemiddel" weergegeven klachten, houd ik het ervoor dat in deze mededelingen geen klacht besloten. Wel wordt geklaagd dat het hof heeft miskend dat [verzoekster 2] terzake van de schuld aan VGZ (ik neem aan dat bedoeld wordt: Salland) geen verwijt treft. Daarbij wordt verwezen naar blz. 2 van het appelschrift, waar te lezen is:
"[[Verzoekster 2]] is afkomstig uit Angola en een asielaanvraag is afgewezen. Telefonisch werd door de ziektekostenverzekeraar medegedeeld dat [[verzoekster 2]] niet legaal in Nederland verblijft, geen status heeft en dus niet voor de ziektekosten verzekerd zou zijn. Onderwijl werd wel premie doorberekend. Hiervoor hebben appellanten een regeling getroffen (..)".
2.7 In het proces-verbaal van de op 29 juni 2011 gehouden zitting heeft [verzoeker 1] in toelichting op de schuld aan Salland aangegeven:(4)
"[Verzoekster 2] heeft een verzekering bij Salland. (..) De schuld aan Salland heeft te maken met de kosten voor de bevalling. Ik begrijp de kosten niet. Salland zegt dat [verzoekster 2] illegaal in Nederland verblijft en dus niet verzekerd is."
2.8 In het cassatieverzoekschrift wordt aangevoerd dat het van algemene bekendheid is dat een niet legaal in Nederland verblijvende vreemdeling geen ziektekostenverzekering kan afsluiten en dat "derhalve" aannemelijk is "dat de (nieuwe) schuld inzake ziektekostenverzekering verband houdt met de verblijfstatus van [verzoekster 2]".(5)
2.9 Ik stel voorop dat het aan [verzoekster 2] is om aannemelijk te maken dat haar geen verwijt treft terzake van het ontstaan van de nieuwe, bovenmatige schulden. Uit de hiervoor in par. 2.6 weergegeven passage uit het appelschrift ontstaat het beeld dat de schuld aan Salland onbetaald gebleven premies betreft. Het in par. 2.7 opgenomen citaat van [verzoeker 1] uit het proces-verbaal van de zitting wekt evenwel de indruk dat het om medische kosten in verband met bevalling gaat.
2.10 Van de zijde van [verzoekster 2] is op dit punt zowel in feitelijke instanties als in cassatie weinig tot niets (zinnigs) aangevoerd. De cassatieklacht geeft niet (deugdelijk) aan wat de zere plek is, laat staan waarom. Daarbij komt dat niet wordt geklaagd over de door het hof aangenomen verwijtbaarheid van [verzoekster 2] terzake van de schuld aan Eigen Bouw. Die schuld bedraagt in totaal € 1.586,50. Zou voor zich spreken dat alleen al die schuld bovenmatig is, dan mist de klacht belang.
2.11 Ten overvloede merk ik op dat ingeval de schuld aan Salland daadwerkelijk verband zou houden met de bevalling, niet, althans niet zonder meer geoordeeld had kunnen worden dat [verzoekster 2] terzake een verwijt treft. Waar een schuld verband houdt met medisch noodzakelijke zorg, kan niet gezegd worden dat die vermeden had kunnen en moeten worden. Nu op [verzoekster 2] de plicht rustte aannemelijk te maken dat haar terzake geen verwijt treft is, in het licht van hetgeen van haar zijde is aangevoerd, 's Hofs oordeel onjuist noch onbegrijpelijk.
2.12 Tot slot wordt onder het kopje "De informatieplicht" met betrekking tot de derde klacht betoogd dat 's hofs oordeel onbegrijpelijk is, nu het Hof niet heeft gerespondeerd op de stelling van [verzoeker 1] in het appelschrift dat intercedent [betrokkene 1] in strijd met de waarheid heeft medegedeeld dat sprake zou zijn van "alvleesklier kanker", terwijl in werkelijkheid sprake was hoge bloeddruk en burnout, hetgeen door [verzoeker 1]'s huisarts zou zijn bevestigd.
2.13 De klacht miskent dat het hof de schending van de inlichtingen- en informatieplicht niet baseert op de onjuiste opgave van de ziekte, maar op het niet geven van inlichtingen aangaande de verdere ontwikkelingen ervan. Het onderdeel geeft niet aan waarom die inlichtingen voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling niet terzake deden. Het tegendeel spreekt n.m.m. voor zich.(6) Om die reden kan deze klacht niet tot cassatie leiden.
3. Conclusie
Ik concludeer tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Het verzoekschrift is ter griffie van de Hoge Raad ingekomen op 15 juli 2011, derhalve binnen de in art. 351 lid 5 Fw genoemde cassatietermijn van acht dagen.
2 HR 12 juni 2009, LJN: BI0455, NJ 2009, 270. Zie ook GS Faillissementswet, artikel 350 Fw, aant. 8.4.
3 Vgl. bijv. HR 15 februari 2002, LJN: AD9144, NJ 2002, 259 (m.nt. B. Wessels), waarin 's Hofs oordeel dat een werkloze, arbeidsongeschikte schuldenaar melding had behoren te maken van de door hem verrichte onbetaalde arbeid en van de door hem ontvangen onkostenvergoeding, in cassatie stand hield. In HR 14 mei 2004, LJN: AO7003, NJ 2004, 620 gaf 's Hofs oordeel dat de schuldenaar de bewindvoerder had dienen in te lichten over haar voorgenomen huwelijk en dat zij, door dit na te laten, was tekort geschoten in haar informatieplicht, volgens de Hoge Raad geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, omdat - zie par. 13 van de conclusie van A-G Strikwerda, waar de Hoge Raad blijkens rov. 3 bij aansluit - het aangaan van een huwelijk vermogensrechtelijke gevolgen kan hebben die van invloed kunnen zijn op de verhaalsmogelijkheden van schuldeisers.
4 Blz. 5, tweede tekstblok.
5 Terzijde merk ik op dat in het middel in twijfel wordt getrokken "of de W.S.N.P. van toepassing is op personen welke niet de Nederlandse nationaliteit hebben en niet beschikken over een verblijfsvergunning". Eerder bepaalden de Recofa-Richtlijnen dat het verzoek tot toepassing van de schuldsanering in beginsel werd afgewezen indien de verzoeker geen verblijfsvergunning heeft. Zie http://www.wsnp.rvr.org/pdf/Richtlijnenwsnp%202008%20def.pdf. In de Recofa-Richtlijnen 2009 komt deze bepaling evenwel niet meer terug. Zie ook A.J. Noordam, WSNP en goede trouw (2008), nr. 102.
6 Geheel ten overvloede teken ik aan dat de in het geding gebrachte correspondentie n.m.m. een aanwijzing oplevert dat bij [verzoeker 1] de van hem te vergen medewerking aan de doeltreffende uitvoering van de schuldsanering ontbrak.