ECLI:NL:PHR:2011:BT7586
Parket bij de Hoge Raad
- L. Timmerman
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens niet-ondertekend verzoekschrift
In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat is ingesteld door [verzoekster] tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam. De rechtbank Utrecht had op 13 december 2010 het verzoek van [verzoekster] om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsanering afgewezen. Dit gebeurde omdat [verzoekster] binnen tien jaar eerder al een schuldsaneringsregeling had gehad, die was beëindigd vanwege het ontstaan van nieuwe schulden. De rechtbank oordeelde dat [verzoekster] niet te goeder trouw was geweest in de periode na de beëindiging van de regeling, waarin zij een groot aantal nieuwe schulden had laten ontstaan.
Na de afwijzing door de rechtbank ging [verzoekster] in hoger beroep bij het gerechtshof, dat de zaak op 27 januari 2011 behandelde. Het hof bekrachtigde op 3 februari 2011 het vonnis van de rechtbank. Tegen dit arrest heeft [verzoekster] op 11 februari 2011, de laatste dag van de cassatietermijn, beroep in cassatie ingesteld. Het verzoekschrift was echter niet ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad, wat in strijd is met artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De Hoge Raad oordeelt dat het verzuim om een advocaat te stellen binnen twee weken na binnenkomst van het oorspronkelijke verzoekschrift kan worden hersteld. Echter, het herstelverzoek dat op 1 maart 2011 door een andere advocaat werd ingediend, was te laat, omdat de termijn om het verzuim te herstellen op 25 februari 2011 was verstreken. De conclusie van de Advocaat-Generaal is dan ook dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk is, omdat niet is voldaan aan de vereisten voor het indienen van een verzoekschrift bij de Hoge Raad.