ECLI:NL:PHR:2011:BT6398
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Silvis
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep en het recht op het laatste woord
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2011 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep. De verdachte was aanwezig tijdens de zitting, maar het hof had hem niet in de gelegenheid gesteld om het woord te voeren voordat het tot de niet-ontvankelijkverklaring overging. Dit werd als een schending van artikel 283, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) beschouwd. De Hoge Raad oordeelde dat deze bepaling ook van toepassing is in gevallen waarin de rechter in hoger beroep de zaak zelf moet beoordelen. Het hof had de verdachte niet gehoord, wat leidde tot de nietigheid van het onderzoek en het arrest.
De zaak begon met een verzoek van de raadsman van de verdachte om aanhouding van de behandeling van de zaak, wat werd toegewezen. Tijdens de zitting op 9 april 2010 werd de verdachte niet in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt toe te lichten, wat in strijd was met de procedurele normen. De advocaat-generaal had het hof en de raadsvrouw een arrest van de Hoge Raad overgelegd, maar de verdachte kreeg geen kans om zijn argumenten naar voren te brengen.
De conclusie van de Procureur-Generaal was dat het verzuim van het hof om de verdachte het laatste woord te geven, een fundamentele norm van processuele bejegening schond. Dit recht is niet alleen instrumenteel, maar ook van groot belang voor de verdachte. De Hoge Raad besloot dat de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep niet kon standhouden en dat de zaak moest worden terugverwezen naar het gerechtshof te Leeuwarden voor een nieuwe behandeling, waarbij de beslissing van de Hoge Raad in acht moest worden genomen.