ECLI:NL:PHR:2011:BT6398

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
29 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02027
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Silvis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep en het recht op het laatste woord

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2011 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep. De verdachte was aanwezig tijdens de zitting, maar het hof had hem niet in de gelegenheid gesteld om het woord te voeren voordat het tot de niet-ontvankelijkverklaring overging. Dit werd als een schending van artikel 283, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) beschouwd. De Hoge Raad oordeelde dat deze bepaling ook van toepassing is in gevallen waarin de rechter in hoger beroep de zaak zelf moet beoordelen. Het hof had de verdachte niet gehoord, wat leidde tot de nietigheid van het onderzoek en het arrest.

De zaak begon met een verzoek van de raadsman van de verdachte om aanhouding van de behandeling van de zaak, wat werd toegewezen. Tijdens de zitting op 9 april 2010 werd de verdachte niet in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt toe te lichten, wat in strijd was met de procedurele normen. De advocaat-generaal had het hof en de raadsvrouw een arrest van de Hoge Raad overgelegd, maar de verdachte kreeg geen kans om zijn argumenten naar voren te brengen.

De conclusie van de Procureur-Generaal was dat het verzuim van het hof om de verdachte het laatste woord te geven, een fundamentele norm van processuele bejegening schond. Dit recht is niet alleen instrumenteel, maar ook van groot belang voor de verdachte. De Hoge Raad besloot dat de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep niet kon standhouden en dat de zaak moest worden terugverwezen naar het gerechtshof te Leeuwarden voor een nieuwe behandeling, waarbij de beslissing van de Hoge Raad in acht moest worden genomen.

Conclusie

Nr. 10/02027
Mr. Silvis
Zitting 27 september 2011
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, heeft verdachte bij arrest van 9 april 2010 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
2. Namens verdachte heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat het hof verdachte, terwijl hij ter terechtzitting was aanwezig, niet in de gelegenheid heeft gesteld het woord te voeren en/of als laatste het woord te voeren, alvorens te beslissen tot niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in zijn beroep.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof d.d. 26 maart 2010 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel belang, in:
"(...)
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
Als raadsvrouw van verdachte is mede ter terechtzitting aanwezig mr. H.R. Eising, advocaat te Assen.
De voorzitter vermaant verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De voorzitter deelt mede - zakelijk weergegeven - :
Onderhavige zaak zou eerder op de ter terechtzitting van het hof van 15 september 2009 worden behandeld. De raadsman van verdachte, mr. W.M. Bierens, heeft toen om aanhouding van de zaak verzocht. Dit verzoek is toegewezen. Bij de dagvaarding voor die terechtzitting is een bijlage verzonden waarin stond vermeld dat de zaak niet inhoudelijk zou worden behandeld; de vraag naar de ontvankelijkheid van het hoger beroep zou slechts aan de orde komen. Deze vraag is ook vandaag hetgeen dat dient te worden besproken. Het hof heeft nog een stuk van mr. Eising mogen ontvangen. Dit betreft een door verdachte ondertekend schrijven waarin hij aangeeft dat hij zijn raadsman bepaaldelijk had gevolmachtigd om namens hem hoger beroep in te stellen.
(...)
De advocaat-generaal wordt vervolgens in de gelegenheid gesteld zijn standpunt omtrent de ontvankelijkheid van verdachte in zijn hoger beroep (nader) toe te lichten. De advocaat-generaal legt het hof en de raadsvrouw een arrest van de Hoge Raad van 22 december 2009 (LJN: BJ7810) over. Hij voert het woord - zakelijk weergegeven - :
(...)
De raadsvrouw voert het woord tot verdediging - zakelijk weergegeven - :
(...)
Na een korte onderbreking van de zitting voor beraad deelt de voorzitter mede - zakelijk weergegeven - :
Het hof neemt 14 dagen de tijd om na te denken over de beantwoording van de vraag naar de ontvankelijkheid van verdachte in zijn hoger beroep. Onderhavige kwestie betreft een nieuwe ontwikkeling, welke niet goed in de wet is geregeld. Het hof wil de tijd nemen om naar dit vraagstuk te kijken. Afhankelijk van de uitkomst zal over 14 dagen óf een einduitspraak óf een tussenarrest worden gewezen.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het hof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 9 april 2010 te 13.30 uur.
(...)"
5. Het bestreden arrest houdt als eindbeslissing van het hof in de niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in zijn hoger beroep.
6. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof houdt niet in dat de ter terechtzitting aanwezige verdachte voor de sluiting van het onderzoek in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt toe te lichten, zodat moet worden aangenomen dat dit niet is geschied. Zulks is in strijd met art. 283, zesde lid, Sv, welke bepaling in een geval als het onderhavige - waarbij de vraag aan de orde is of de rechter in hoger beroep kan toekomen aan een beoordeling van de zaak zelf - van overeenkomstige toepassing is (vgl. HR 5 april 2005, LJN AS7542 en HR 23 maart 2010, LJN BK8926). Het middel is terecht voorgesteld.
7. De vraag of dit verzuim i.c. tot cassatie moet leiden, vind ik lastig te beantwoorden. In de zaken die hebben geleid tot de arresten HR 23 maart 2010, LJN BK8926 en HR 5 april 2005, LJN AS7542 was de feitelijke gang van zaken, waarover verdachte ter terechtzitting kon verklaren en in die zin zijn standpunt kon toelichten, van belang voor de vraag of verdachte al dan niet ontvankelijk was in het ingestelde hoger beroep. In HR 23 maart 2010, LJN BK8926 speelde de vraag of verdachte bekend was met de zittingsdag van de terechtzitting in eerste aanleg, en derhalve binnen veertien dagen na de uitspraak hoger beroep had moeten instellen. De verdachte was feitelijk in de gelegenheid gesteld daar een toelichting op te geven voordat het onderzoek was gesloten. Het ontbreken van de formele aanduiding in het proces-verbaal van de zitting dat aan verdachte het laatste woord was gelaten, bleek niet fataal. Aan de ratio van de toepasselijkheid van het recht op het laatste woord was in dat geval immers recht gedaan. In HR 5 april 2005, LJN AS7542 ging het om de vraag of verdachte - zoals bleek uit het geappelleerde vonnis - al dan niet afstand had gedaan van zijn bevoegdheid om dit rechtsmiddel aan te wenden.
8. Anders dan het geval was in de hiervoor genoemde zaken, gaat het in de onderhavige zaak om de naleving van formaliteiten door de raadsman en niet om feiten en omstandigheden waarover verdachte, indien daartoe in de gelegenheid gesteld, naar redelijke verwachting kan verklaren. Instrumenteel gezien lijkt geen belang te zijn geschonden door het recht van verdachte op het laatste woord te passeren. Maar het recht op het laatste woord is niet louter instrumenteel voor de inhoud van te nemen beslissingen van betekenis. Het gaat (ook) om een fundamentele norm van processuele bejegening. De voor de zitting opgeroepen en verschenen verdachte die niet enigerlei toelichting heeft kunnen geven op de dreigende niet-ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep heeft een redelijk belang dat alsnog te kunnen doen. Ook wanneer dat naar redelijke verwachting niet tot een ander oordeel zal leiden.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het arrest en tot terugwijzing/verwijzing naar het gerechtshof te Leeuwarden teneinde met inachtneming van de beslissing van de Hoge Raad opnieuw recht te doen op het ingestelde hoger beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG