1 Wet van 10 maart 1988, Stb. 342.
2 "Hoe zwaar ook de belangen van volksgezondheid moeten wegen, het roken kan niet op stel en sprong uit onze maatschappij worden verbannen. (...) De regering kiest daarom voor een beleid op langere termijn, waarvan de beperking van het tabaksgebruik en, in het bijzonder, de bescherming van de jeugd en van de niet-roker de hoofddoelstellingen zijn" (MvT, Kamerstukken II 1984/85, 18 749, nr. 3, blz. 7 - 8).
3 Overgelegd als prod. 6 bij CvD in eerste aanleg. Zie over de voorgeschiedenis van het verbod van tabaksreclame: K.J. Defares en B.H.L. Kleise, Intensivering van het tabaksbeleid: een beschouwing vanuit Europeesrechtelijk perspectief, SEW 2005, blz. 210 - 214.
4 Kamerstukken II 1995/96, 24 743, nr. 1; prod. 16 bij CvD in eerste aanleg.
5 Wet van 18 april 2002, Stb. 201.
6 MvT, Kamerstukken II 1998/99, 26 472, nr. 3, blz. 3.
7 PbEG L 213/9.
8 Art. 2 van Richtlijn 98/43/EG definieerde 'reclame' als: "elke vorm van commerciële mededeling die het aanprijzen van een tabaksproduct tot doel dan wel rechtstreeks of onrechtstreeks tot gevolg heeft, met inbegrip van de reclame die, zonder het tabaksproduct rechtstreeks te noemen, het reclameverbod tracht te omzeilen door gebruik te maken van een naam, merk, symbool of enig ander onderscheidend teken van een tabaksproducent."
9 HvJ EG 5 oktober 2000, C-376/98, NJ 2001, 154 (zie ook het arrest van dezelfde datum in NJ 2001, 155).
10 Kamerstukken II 2000/01, 26 472, nr. 7, blz. 7.
11 Zie Richtlijn 2001/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaksproducten, PbEG L 194/26. Deze richtlijn strekt tot harmonisatie van de bepalingen van de lidstaten inzake de maximumgehaltes aan teer, nicotine en koolmonoxide van sigaretten, de waarschuwingen betreffende de gezondheid en de overige vermeldingen die op de verpakkingseenheden van tabaksproducten moeten staan, alsmede van bepaalde maatregelen inzake de ingrediënten en benamingen van tabaksproducten.
12 PbEG L 152/16. Deze richtlijn regelt slechts de tabaksreclame in gedrukte media en in diensten van de informatiemaatschappij, radioreclame en sponsoring.
13 In het bestreden arrest en in het cassatiemiddel wordt nog verwezen naar deze bepaling als artikel 5, lid 3 onder b. Bij wet van 10 december 2009, Stb. 552, is het huidige derde lid ingevoegd in artikel 5 en heeft een vernummering plaatsgevonden.
14 Kamerstukken II 2000/01, 26 472, nr. 7, blz. 19.
15 Kamerstukken II 2000/01, 26 472, nr. 7, blz. 19 resp. 22; rov. 6 van het bestreden arrest.
16 Zie de brief van de minister van VWS van 17 juni 2005 over de evaluatie van het tabaksontmoedigingsbeleid (Kamerstukken II 2004/05, 22 894, nr. 61) en het daarbij gevoegde rapport Evaluatie van de handhavingservaring van de Tabakswet 2002 - 2004. Een kwantitatieve analyse, VWA 2005, blz. 18 - 22. Het rapport is overgelegd als prod. 14 bij de inleidende dagvaarding.
17 CvD in eerste aanleg, blz. 4 - 5.
18 Deze rechtbank is exclusief bevoegd in bestuurlijke boetezaken op grond van deze wet: zie art. 6 Tabakswet.
19 Nota van wijziging, Kamerstukken II 2000/01, 26 472, nr. 7, blz. 22; zie alinea 1.8 hiervoor.
20 Rb Rotterdam 25 april 2006 (LJN: AW5519), herhaald op 29 januari 2007 (LJN: AZ7759).
21 Zie het vonnis van 20 oktober 2007, rov. 4.3 - 4.5 Rb.
22 Deze lijn heeft het CBB ook gevolgd in zijn uitspraken van 6 maart 2008 (LJN: BC6126), 26 augustus 2008 (LJN: BF1753), 16 september 2008 (LJN: BG1604), 11 december 2008 (LJN: BG8906) en 16 september 2010 (LJN: BO5320).
23 Het woord dispensers laat zich het best vertalen als: houders, die op de toonbank worden geplaatst. De dispensers hebben doorgaans een afmeting van 20 x 24 x 24 cm en daarin worden 10 tot 20 sigarendoosjes uitgestald. Afbeeldingen zijn overgelegd als productie 14 bij de inleidende dagvaarding.
24 Blijkens de voetnoten 1 en 2 in de schriftelijke toelichting namens Agio c.s. hebben enige vennootschapsrechtelijke mutaties plaatsgevonden ten aanzien van eiseres onder 2, in verband waarmee Scandinavian Tobacco Cigar Group Holding B.V. als overnemende partij in cassatie mede als eiseres optreedt.
25 Volgens Van Dale staat 'regulier' voor: ordelijk, regelmatig.
26 In tabaksspeciaalzaken ook onverpakte sigaren, pijp- en pruimtabak: zie de slotzin van art. 5 lid 3 (oud).
27 Zie prod. 15 bij de inleidende dagvaarding.
28 HvJ EG 11 juli 1974, C-8/74, Jur. 1974, blz. 837.
29 HvJ EG 20 mei 1976, C-104/75, NJ 1976, 548. Dit laatste is in dit geding van belang omdat Agio c.s. ook het handhavingsbeleid van (een orgaan van) de Staat aanvechten.
30 HvJ EG 24 november 1993, C-267/91 en C-268/91, NJ 1994, 470.
31 In zijn schriftelijke toelichting wijst de Staat erop dat het CBB op 28 mei 2009 (LJN: BK4860) heeft aangenomen dat in dat geval (verbod tabaksreclame) helemaal geen sprake was van een handelsbelemmerende maatregel als bedoeld in art. 28 (oud) EG-verdrag, omdat er toen geen handel tussen de lidstaten aan de orde was.
32 Het begrip 'noodzakelijk' valt uiteen in twee bestanddelen: (i) dat een oorzakelijk verband bestaat tussen de maatregel en het beoogde doel; (ii) dat het beoogde doel niet kan worden bereikt met een of meer maatregelen die de vrijheid van het verkeer van goederen tussen de lidstataen minder belemmeren (subsidiariteitstoets).
33 W.T. Eijbouts, J.H. Jans, A.Prechal en L.A.J. Senden, Europees Recht, Algemeen Deel, Europa Law Publishing, 2010, blz. 108-111; X. Groussot, "General Principles of Community Law', Europa Law Publishing 2006, blz. 146-152; R. Barents en L.J. Brinkhorst, Grondlijnen van Europees recht, 2006, blz. 341 - 348; P.J. Oliver, Free movement of goods in the European Union, Oxford and Portland: Hart Publishing, 2010, i.h.b. blz. 271 - 276.
34 Inl. dagvaarding par. 49 - 56; CvR par. 42 - 47; MvA par. 99 - 104.
35 CvR par. 43. Conclusie vóór HvJ EG 8 maart 2001, C-405/98, NJ 2001, 474 (i.h.b. punten 57 en 61).
36 Verdrag van 21 mei 2003, Trb. 2003, 127, in het kader van de World Health Organization. In art. 7 van dit verdrag is de verplichting voor de aangesloten staten (waaronder de Europese Unie zelf) om niet-prijsmaatregelen te treffen teneinde de vraag naar tabaksproducten te verminderen.
37 HvJ EG 17 juli 2008, Corporacion Dermoestica SA tegen To Me Group Advertising Media, Jur. Bull. 2008, I-05785.
38 Door het opleggen van bestuurlijke boetes, zoals in het in alinea 2.1 genoemde geval.
39 Vgl. de s.t. namens Agio c.s. blz. 22.
40 Het middelonderdeel verwijst naar de maatstaf van HR 4 juni 1993, NJ 1993, 659 m.nt. DWFV.
41 Art. 1 lid 1 Sr bepaalt: "Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling". Dit voorschrift houdt verband met het legaliteitsbeginsel, dat meebrengt dat degene die een gedraging verricht, tevoren moet kunnen weten of die gedraging strafbaar is en, zo ja, welke straf daarop is gesteld. Het legaliteitsbeginsel stelt onder meer eisen aan de nauwkeurigheid van een strafbaarstelling. Het legaliteitsbeginsel is verankerd in art. 16 Grondwet en in art. 7 EVRM en art. 15 IVBPR; zie laatstelijk hierover: M.J. Borgers, De communicatieve strafrechter. Over de actuele betekenis van het legaliteitsbeginsel in het materiële strafrecht, de beslissingsvrijheid van de rechter en de interactie tussen wetgever en rechter, preadvies NJV 2011.
42 Citaat ontleend aan EHRM 17 juli 2003, NJ 2006, 40 m.nt. E.J. Dommering, rov. 45). Zie meer in het algemeen over de vereisten van precision, accessibility and foreseeability, die het EHRM aan het nationale recht stelt: P. van Dijk e.a., Theory and Practice of the European Convention on Human Rights, 2006, blz. 336 - 339.
43 EHRM 25 mei 1993 (Kokkinakis/Griekenland), A 260-A. NJCM-bull. 1994, blz. 699 m.nt. B. Labuschagne.
44 Zie noot 15 hiervoor.