1 Het cassatieberoep tegen deze veroordeling is verworpen in HR 1 juli 1985, NJ 1986, 161.
2 Prod. VII van eiser in eerste aanleg, als bijlage gevoegd bij de schriftelijke toelichting in cassatie.
3 Prod. X van eiser in eerste aanleg.
4 Prod. 4 van de Staat in eerste aanleg.
5 Prod. 6 van de Staat in eerste aanleg.
6 De uitspraak van de beroepscommissie is te raadplegen via www.rsj.nl (nummer 07/2372/TR).
7 Voor meer informatie: www.adviescollegeverloftoetsingtbs.nl.
8 Prod. 1 en 2 bij de brief namens eiser aan het hof van 9 september 2008.
9 Prod. bij akte van de Staat d.d. 15 september 2008.
10 Het advies is overgelegd als prod. LXVI bij akte van eiser d.d. 12 januari 2010.
11 De uitspraak van de beroepscommissie is in hoger beroep door eiser overgelegd als prod. LXXXIII bij akte van 27 september 2010. Zij is gepubliceerd in Sancties 2011, nr. 2, en te raadplegen via www.rsj.nl onder nr. 09/3625/TR. Zie naar aanleiding van deze uitspraak: C. Kelk, De toepassing van artikel 13 Sr op een levenslang gestrafte, Sancties 2011, blz. 70 - 82.
12 In hoger beroep is aan dit gedeelte van de vordering toegevoegd: "en/of 3 juli 2008". Zie rubriek 1.1.10 hiervoor.
13 In hoger beroep, nadat de beroepscommissie van de RSJ uitspraak had gedaan, is dit meer subsidiaire gedeelte van de vordering onder B vervangen door: de voorzieningen te treffen die de voorzieningenrechter onder de gegeven omstandigheden in goede justitie zal vermenen te behoren (vgl. rov. 2.1 van het bestreden arrest).
14 De hiervoor in rubriek 1.1.2 aangeduide afspraken.
15 Voor een uitgebreidere samenvatting van eisers stellingen: zie het vonnis in eerste aanleg onder 2.
16 Binnen acht weken; zie art. 402 lid 2 in verbinding met art. 339 lid 2 Rv.
17 Vgl. HR 1 februari 1991, NJ 1991, 413 m.nt. ThWvV; HR 1 juni 1999, NJ 1999, 567 m.nt. Sch; HR 6 april 1999, NJ 1999, 565 m.nt. Sch; HR 31 oktober 2003, NJ 2005, 196 m.nt. EAA; A.J.M. Machielse, Executie: plicht of bevoegdheid?, in: G.J.M. Corstens e.a. (red.), Straffen in gerechtigheid (Jonkers-bundel), Arnhem: Gouda Quint 1987, blz. 155-167.
18 Wet van 25 juni 1997, Stb. 280, nadien gewijzigd. Zie ook art. 41 Penitentiaire Maatregel (KB 23 februari 1990, Stb. 111, nadien gewijzigd).
19 KB 22 mei 1997, Stb. 217, nadien gewijzigd.
20 Stcrt. 2000, nr. 44 (overgelegd door de Staat in eerste aanleg als prod. 1.a).
21 KB van 23 juli 2005, Stb. 400.
22 Circulaires van 6 maart 2007 en 27 juni 2007, Stcrt. 2007, 123 (overgelegd als prod. 1.c en 1.d van de Staat in eerste aanleg).
23 Incidenteel verlof is in art. 50 Bvt een afzonderlijke categorie. Met incidenteel verlof op humanitaire gronden is bedoeld het (onder begeleiding) bijwonen van de begrafenis van een familielid e.d.
24 Rapport commissie Visser, TBS, vandaag over gisteren en morgen, Kamerstukken II 2005/06, 30 250, nr. 5.
25 Beleidsregels met betrekking tot de verlofverlening aan ter beschikking gestelden, Stcrt. 2009, 50.
26 M.H. Nagtegaal, R.P. van der Horst en H.J.M. Schönberger, Inzicht in de verblijfsduur van tbs-gestelden. Cijfers en mogelijke verklaringen, Den Haag: WODC en BJU, 2011. RSJ-advies De oplopende duur van de tbs, 2011, te raadplegen via www.rsj.nl.
27 Het instellingsbesluit, het Besluit Adviescollege Verloftoetsing tbs d.d. 27 september 2007, is gepubliceerd in Stcrt. 2007, 189. Zie ook: www.adviescollegeverloftoetsingtbs.nl; F. Koenraadt e.a., Het verlof van de ter beschikking gestelde. Het Adviescollege Verloftoetsing TBS in de route van aanvraag tot beslissing, Den Haag: BJU, 2010.
28 Zie nadien nog HR 22 februari 2011, LJN: BO6341, en voorts: W.F. van Hattum, In de daad een mens. De gratieprocedure levenslang gestraften: departementaal beleid en magistratelijk toezicht, vroeger en nu, DD 2009 nr. 24.; T. de Bont, Levenslang mag niet zomaar levenslang zijn, Adv.bl. 2010, blz. 58-60; W.F. van Hattum, De tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf, RM Themis 2010, blz. 27-30 met reactie van E.M.H. Hirsch Ballin op blz. 78-83.
29 Het middelonderdeel verwijst voor deze stellingen naar: pleitnotities 1e aanleg onder 3.4-5 en 4.2 - 4.8; MvA onder 4.3.7 en 4.10.2-3; pleitnotities 1e pleidooi in hoger beroep onder 5.1 - 5.6; antwoordakte d.d. 23 februari 2010 onder 4.3-4 en pleitnotities 2e pleidooi in hoger beroep onder 4.1-2 en 5.2 - 5.8.
30 In het besef dat de Awb grotendeels niet van toepassing is op de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf (art. 1:6 Awb), zij vermeld dat het zorgvuldigheidsbeginsel is gecodificeerd in art. 3:2 en 3:4 lid 1 Awb. Laatstgenoemd artikellid luidt: "Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de bevoegdheid een beperking voortvloeit".
31 Over dit beginsel: H.D. van Wijk/W. Konijnenbelt en R.M. van Male, Hoofdstukken van bestuursrecht, Den Haag: Elsevier Juridisch 2008, blz. 326 - 333; R.J.N. Schlössels en F.A.M. Stroink, Kern van het bestuursrecht, Den Haag: BJU 2010, blz. 191 - 196.
32 Vgl. MvT, Kamerstukken II 1993/94, 23 445, nr. 3, blz. 4: "Wel ben ik van oordeel dat de Algemene wet bestuursrecht zoveel mogelijk dient door te werken in de komende penitentiaire regelgeving (...)".
33 Anders dan het geval was in de zaak HR 19 maart 2010 (LJN: BL1116), NJ 2011, 237 m.nt. A.I.M. van Mierlo, rov. 3.3, kan in dit geval ook niet worden gezegd dat het ingrijpen door de burgerlijke rechter een inbreuk vormt op een beslissingsbevoegdheid die toekomt aan de RSJ of de strafrechter.
34 Aangenomen dat het Besluit Adviescollege verloftoetsing tbs is aan te merken als 'recht' in de zin van art. 79 RO. Het gaat hier om door de minister binnen zijn bestuursbevoegdheid vastgestelde en behoorlijk (te weten in de Staatscourant) bekend gemaakte regels omtrent de uitoefening van zijn beleid, die weliswaar niet kunnen gelden als algemeen verbindende voorschriften, omdat zij niet krachtens enige wetgevende bevoegdheid zijn gegeven, maar die de minister wel op grond van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur binden en die zich naar hun inhoud ertoe lenen jegens de bij de desbetreffende regeling betrokkenen als rechtsregels te worden toegepast; daaraan doet niet af dat het bestuursorgaan daarvan onder bepaalde omstandigheden kan afwijken. Zie voor deze criteria: Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen, 2008, nr. 79; HR 28 maart 1990, NJ 1991, 118 m.nt. MS; HR 29 juni 1990, NJ 1991, 120.