ECLI:NL:PHR:2011:BQ8452

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04459
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • J. Spier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweerder tegen weigering verzekeringsuitkering wegens beweerde brandstichting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld tegen een arrest van het Haagse Hof. De eiser, Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij NV (hierna NN), heeft een kort geding aangespannen met betrekking tot de weigering van een verzekeringsuitkering wegens vermeende brandstichting. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep tijdig is ingesteld, maar dat de gronden van het beroep niet opgaan.

Middel I, dat zich richt op de eisen van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), wordt verworpen. De Procureur-Generaal stelt dat de klachten die in dit middel worden geuit niet voldoende onderbouwd zijn en dat het Hof op dit punt niets heeft vastgesteld. Daarnaast wordt opgemerkt dat er geen rechtsgrond is voor de stelling dat bij een vermoeden van brandstichting aangifte moet worden gedaan.

Middel II wordt eveneens verworpen, omdat het grotendeels herhalingen bevat van eerder aangevoerde gronden. De Procureur-Generaal wijst erop dat het in deze zaak gaat om een kort geding, dat zich niet leent voor uitvoerig feitenonderzoek. Het Hof heeft niet geoordeeld dat de eiser de brand heeft aangestoken, en als de eiser dat in rechte wil laten onderzoeken, is een kort geding daarvoor niet de juiste procedure.

Ten slotte wordt opgemerkt dat er ook een bodemprocedure is gestart, die in eerste aanleg niet tot een gunstig resultaat voor de eiser heeft geleid. De Procureur-Generaal concludeert dat de eiser geen belang meer heeft bij het cassatieberoep, en dat de conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van artikel 81 van de Rechtsvordering.

Conclusie

10/04459
mr J. Spier
Zitting 20 mei 2011 (bij vervroeging)
Conclusie inzake
[Eiser]
tegen
Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij NV
(hierna NN)
1. Het tijdig ingestelde cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het Haagse Hof.
2. Middel I berust op een misvatting. Art. 6 EVRM ziet op de eisen gesteld aan en waarborgen met betrekking tot procedures bij de rechter. Voor zover het middel al begrijpelijke klachten op dit punt ventileert, stuiten ze hierop af.
3. Voor zover het middel meent dat bij een vermoeden van brandstichting aangifte moet worden gedaan, mislukt het omdat een rechtsgrond daarvoor ontbreekt.
4. De klacht onder 16 voldoet niet aan de eisen van art. 407 lid 2 Rv. Het Hof heeft op dit punt niets vastgesteld. Veronderstellenderwijs uitgaande van de juistheid van de stelling: onder omstandigheden kan dit grond opleveren geen of minder waarde te hechten aan zo'n rapport, maar dat is - zeker in kort geding - overgelaten aan de feitenrechter; zie ook rov. 8 en 11 van 's Hofs arrest.
5. Middel II vervalt goeddeels in herhalingen en mislukt op de eerder genoemde gronden. Voor het overige zien de klachten eraan voorbij dat het in casu gaat om een - door [eiser] geëntameerd - kort geding. Dat leent zich niet voor (uitvoerig) feitenonderzoek. Het Hof heeft niet geoordeeld dat [eiser] - kort gezegd - de brand heeft aangestoken en evenmin dat hij zich aan andere strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Als [eiser] dat in rechte uitgezocht wil hebben, dan is een kort geding daarvoor niet de juiste weg.
6. Uit de s.t. van mrs Rijpma en Van der Keur onder 6 blijkt dat ook een bodemprocedure is geëntameerd en dat deze in eerste aanleg niet tot een voor [eiser] gunstig resultaat heeft geleid (zie prod. 1). Dat vonnis zou onherroepelijk zijn geworden (s.t. NN onder 7 en 8). Mogelijk moet de repliek van mr Garretsen onder 1 zo worden begrepen dat hij dit laatste ontkent. Omdat bijlage 3 bij de s.t. van NN niet duidelijk is, heb ik ambtshalve navraag laten doen bij de griffie van het Hof. De bodemprocedure blijkt inderdaad te zijn geroyeerd; ik moge verwijzen naar het aangehechte van genoemde griffie ontvangen document. Daarom mist [eiser] belang bij zijn cassatieberoep.
7. Ten overvloede: in de zaken waarin een verzekeringsuitkering wegens beweerde brandstichting werd geweigerd en waarin ik de afgelopen vele jaren heb mogen concluderen, bekroop mij soms een wat ongemakkelijk gevoel. Evenals in talloze andere zaken bestaat soms de indruk dat - op voor een leek wankele gronden - naar een bepaald resultaat wordt toegewerkt. Over de onderhavige zaak wil geen uitspraak doen. Ik volsta ermee op te merken dat de uitkomsten van de door [eiser] ingeschakelde deskundige, zoals geciteerd in rov. 2.10 van het vonnis in prima, bepaaldelijk zuinig zijn geformuleerd.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal