ECLI:NL:PHR:2011:BQ8087
Parket bij de Hoge Raad
- mr. De Vries Lentsch-Kostense
- Rechtspraak.nl
Beëindiging alimentatieverplichting na echtscheiding met niet-wijzigingsbeding
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de alimentatieverplichting van de man aan de vrouw na hun echtscheiding. Het huwelijk van partijen is op 30 juni 1971 gesloten en op 13 september 1993 ontbonden. In het echtscheidingsconvenant, dat in juni 1993 werd ondertekend, is overeengekomen dat de alimentatieregeling niet kan worden gewijzigd, behoudens in specifieke omstandigheden. De man heeft in 2008 een verzoek ingediend om de alimentatiebijdrage te beëindigen, maar dit werd door de rechtbank afgewezen. In hoger beroep heeft de man verzocht om beëindiging van de alimentatie met ingang van 15 jaar na de echtscheiding, of in ieder geval om de alimentatie te verlagen naar nihil of een lager bedrag. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de man afgewezen, omdat hij zijn financiële situatie niet voldoende had onderbouwd.
De Hoge Raad heeft in cassatie geoordeeld dat het hof terecht heeft vastgesteld dat de man niet heeft aangetoond dat de beëindiging van de alimentatie voor de vrouw onredelijk zou zijn. De Hoge Raad benadrukt dat in gevallen zoals deze, waar een niet-wijzigingsbeding is overeengekomen, de omstandigheden aan beide zijden in overweging moeten worden genomen. De man heeft niet aangetoond dat er sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat hij niet langer aan het beding gehouden kan worden. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat het cassatieberoep niet tot een andere uitkomst kan leiden, en dat de eerdere beslissingen van het hof en de rechtbank in stand blijven.