ECLI:NL:PHR:2011:BQ7047
Parket bij de Hoge Raad
- mr. De Vries Lentsch-Kostense
- Rechtspraak.nl
Uitleg van een overeenkomst tot verdeling van een ontbonden huwelijksgemeenschap met betrekking tot een kredietovereenkomst
In deze zaak gaat het om de uitleg van een door partijen, de man en de vrouw, gesloten 'briefovereenkomst' van 3 mei 2004, die betrekking heeft op de verdeling van hun ontbonden huwelijksgemeenschap. De overeenkomst omvat ook een kredietovereenkomst die de man tijdens het huwelijk met de Postbank is aangegaan. De man vordert de vrouw te veroordelen tot betaling van de helft van de kredietschuld bij de Postbank. De rechtbank 's-Gravenhage heeft deze vordering op 20 september 2007 afgewezen, en het gerechtshof 's-Gravenhage heeft dit vonnis op 9 februari 2010 bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de man geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die aanleiding konden geven tot nader onderzoek naar de afwikkeling van de briefovereenkomst. De man had geen bewijsstukken overgelegd en geen bewijsaanbod gedaan, waardoor zijn grieven niet konden slagen.
De man heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, maar de Procureur-Generaal concludeert dat de cassatieklachten niet tot cassatie kunnen leiden. De klachten richten zich met name tegen de overwegingen van het hof dat de man geen feiten heeft aangevoerd die zouden kunnen aantonen dat er geen sprake was van een 'package-deal', zoals door de vrouw gesteld. Het hof heeft geoordeeld dat de briefovereenkomst zo moet worden uitgelegd dat deze een 'package-deal' inhoudt, waarbij de afwikkeling van het Postbankkrediet reeds was verdisconteerd. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het cassatieberoep moet worden verworpen, omdat de aangevoerde klachten niet tot een andere uitkomst kunnen leiden.