ECLI:NL:PHR:2011:BQ5984
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Huydecoper
- Rechtspraak.nl
Wijziging van gezamenlijk ouderlijk gezag naar eenhoofdig gezag en vaststelling omgangsregeling na scheiding
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van het hof Den Bosch, waarbij het ouderlijk gezag over de kinderen van partijen, geboren in 2003 en 2005, aan de verweerster in cassatie werd opgedragen. Dit volgde na de scheiding van partijen in 2006, waarbij het tot dan toe bestaande gezamenlijke ouderlijk gezag werd beëindigd. De beschikking van het hof bevatte een uitvoerige motivering, waarin werd uiteengezet dat de kinderen klem of verloren raakten tussen de ouders, zonder uitzicht op verbetering van de situatie. De verzoeker tot cassatie betwistte deze vaststelling niet, maar voerde aan dat de beslissing de gelijkwaardigheid van de ouders doorbrak en als een strafsanctie werd ervaren. De conclusie was echter dat de argumenten van de verzoeker niet afdoen aan de klemmende redenen die het hof had aangevoerd voor de wijziging van het gezag.
Daarnaast klaagde de verzoeker dat het hof niet inging op zijn verzoek om een dwangsomsanctie aan de omgangsregeling te verbinden. Het hof had echter redenen om niet de door de verzoeker gevraagde omgangsregeling vast te stellen, maar koos voor een andere vormgeving. De Procureur-Generaal concludeerde dat de klachten van de verzoeker niet relevant waren voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling en dat de beslissing van het hof in stand moest blijven. De conclusie was om het cassatieberoep te verwerpen, met toepassing van artikel 81 RO, en een beslissing over de kosten te laten aan de Hoge Raad.