ECLI:NL:PHR:2011:BQ3898
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vervangende toestemming voor afgifte paspoort ten behoeve van minderjarige
In deze zaak gaat het om een verzoek tot vervangende toestemming voor de afgifte van een Nederlands paspoort voor een minderjarige dochter van partijen, die zowel de Nederlandse als de Iraanse nationaliteit bezitten. De vader en de moeder zijn in 1989 in Iran getrouwd en hebben samen twee kinderen. Na hun echtscheiding in 2001 hebben zij gezamenlijk het gezag over de kinderen. De moeder heeft op 12 juni 2009 een verzoek ingediend bij de rechtbank om vervangende toestemming voor het verkrijgen van een paspoort voor hun dochter, omdat de vader weigerde toestemming te geven. De rechtbank heeft op 22 juni 2009 de gevraagde toestemming verleend, omdat er geen bezwaren waren tegen de afgifte van het paspoort. De vader is in de proceskosten veroordeeld.
De vader heeft hoger beroep ingesteld, maar het gerechtshof te Arnhem heeft op 20 mei 2010 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de beslissing van de rechter in het belang van het kind moest zijn en dat de bezwaren van de vader onvoldoende onderbouwd waren. De vader heeft vervolgens cassatie ingesteld, maar de moeder betoogde dat de vader geen belang meer had bij het beroep, omdat de dochter inmiddels meerderjarig was geworden.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak op 9 september 2011 geoordeeld dat het beroep van de vader ongegrond was. De Hoge Raad oordeelde dat de motivering van het hof voldoende was en dat de vader niet had aangetoond waarom de afgifte van een Nederlands paspoort bezwaarlijk zou zijn. De Hoge Raad concludeerde dat de belangen van de moeder en de dochter bij de afgifte van het paspoort zwaarder wogen dan de bezwaren van de vader. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.