ECLI:NL:PHR:2011:BP4808

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00597
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en partneralimentatie: beoordeling van woonlasten en vaststellingsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de vrouw tegen een beschikking van het hof, waarin de woonlasten van de voormalig echtelijke woning aan de orde zijn. De vrouw betwist de rechtsoverweging van het hof die stelt dat de afspraak in de vaststellingsovereenkomst, waarin is bepaald dat zij alle lasten van de woning draagt indien deze niet voor 1 september 2009 is verkocht, niet in de beoordeling is meegenomen. De vrouw stelt dat het hof had moeten oordelen op basis van de situatie na 1 september 2009, maar het hof heeft geoordeeld dat het zijn beslissing baseert op de informatie die op dat moment beschikbaar was. Het hof heeft aangegeven dat het onduidelijk is of partijen uitvoering hebben gegeven aan de afspraak uit de vaststellingsovereenkomst en dat de onbekendheid met de feitelijke situatie na 1 september 2009 voor rekening van partijen komt.

De zaak heeft zijn oorsprong in een echtscheiding uitgesproken door de rechtbank Zwolle-Lelystad op 25 juli 2007, die op 14 november 2007 is ingeschreven. De rechtbank had op verzoek van de vrouw de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud vastgesteld op € 1.472,- per maand. Het gerechtshof te Arnhem heeft deze beschikking op 17 november 2009 vernietigd en de bijdrage verlaagd naar € 308,- per maand. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft geconcludeerd dat er geen rechtsvragen zijn die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord hoeven te worden, en heeft het cassatieberoep verworpen.

De conclusie van de A-G strekt tot verwerping van het cassatieberoep, waarbij het verzoekschrift op 16 februari 2010 ter griffie van de Hoge Raad is ingekomen.

Conclusie

Zaaknr. 10/00597
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Parket, 11 februari 2011
Conclusie inzake:
[De vrouw]
tegen
[De man]
Deze zaak, waarin de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw aan de orde is, leent zich voor een verkorte conclusie.
1.1 Bij beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, van 25 juli 2007 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 14 november 2007 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand. Vervolgens heeft de rechtbank - voor zover in cassatie nog van belang - op verzoek van de vrouw bij beschikking van 25 juli 2008 de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 25 april 2008 bepaald op € 1.472,- per maand.
1.2 Het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, heeft bij beschikking van 17 november 2009 de door de man bestreden beschikking van de rechtbank van 25 juli 2008 vernietigd en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 25 april 2008 bepaald op € 308,- per maand.
1.3 Het tijdig(1) door de vrouw ingestelde cassatieberoep bevat één middel dat zich in de kern richt tegen de rechtsoverweging (te weten: rechtsoverweging 78) waarin het hof oordeelt dat het bij de beoordeling van de woonlasten die zijn verbonden aan de voormalig echtelijke woning, voorbijgaat aan de afspraak die partijen hebben gemaakt in de vaststellingsovereenkomst, inhoudende dat als de woning op 1 september 2009 nog niet is verkocht, de vrouw alle lasten van de woning draagt.
Het middel betoogt dat de beschikking van het hof redengevende kracht mist nu het hof op 17 november 2009 recht diende te doen op de ná 1 september 2009 geldende situatie.
1.4 De klacht faalt.
Zoals het hof uitdrukkelijk overweegt, baseert het zijn oordeel op de op dat moment voor handen zijnde informatie. Het is het hof echter onduidelijk of en, zo ja, in hoeverre partijen daadwerkelijk uitvoering hebben gegeven aan voornoemde afspraak uit de vaststellingsovereenkomst en welke gevolgen dit zal hebben voor de betaling van de rente en de al dan niet fiscale aftrekbaarheid daarvan. De onbekendheid met de feitelijke situatie van na 1 september 2009 is dus te wijten aan het feit dat partijen, onder wie de vrouw, het hof niet nader hebben geïnformeerd. Dit komt voor rekening van partijen.
1.5 Nu in deze zaak geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling behoeven te worden beantwoord, kan het cassatieberoep m.i. worden verworpen met toepassing van art. 81 RO.
2. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Het verzoekschrift is op 16 februari 2010 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen.