ECLI:NL:PHR:2011:BP4798
Parket bij de Hoge Raad
- L. Timmerman
- Rechtspraak.nl
Faillissement Mitsui Automotive Europe B.V. en de ontvankelijkheid van de faillissementsaanvraag
In deze zaak gaat het om de faillissementsaanvraag van Mitsui Automotive Europe B.V. in liquidatie, die door de rechtbank Rotterdam is toegewezen. De rechtbank verklaarde [verzoeker] in staat van faillissement en benoemde mr. P.W.M. de Wolf tot rechter-commissaris en mr. J.R. Maas tot curator. Mitsui stelde dat zij een vordering van circa € 18.000.000,- op [verzoeker] had, die niet voldoende was weersproken. [Verzoeker] ging in hoger beroep tegen dit vonnis, maar het hof 's-Gravenhage bekrachtigde de uitspraak van de rechtbank. Hierop volgde een cassatieberoep van [verzoeker], waarin hij verschillende middelen aanvoerde tegen de ontvankelijkheid van Mitsui en de motivering van het hof.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van [verzoeker] niet opgingen. Het hof had terecht geoordeeld dat Mitsui een redelijk belang had bij de faillissementsaanvraag en dat er geen sprake was van misbruik van recht. De Hoge Raad benadrukte dat bij de beoordeling van een faillissementsaanvraag de vraag of de schuldenaar heeft opgehouden te betalen centraal staat, en dat summierlijk van het vorderingsrecht van de schuldeiser moet blijken. De Hoge Raad concludeerde dat het hof voldoende gemotiveerd had vastgesteld dat Mitsui een vordering had die niet was betwist en dat de faillissementsaanvraag gerechtvaardigd was.
De conclusie van de Advocaat-Generaal was om het cassatieberoep van [verzoeker] te verwerpen, omdat de aangevoerde middelen geen nieuwe rechtsvragen opleverden die relevant waren voor de rechtsontwikkeling of rechtseenheid. De Hoge Raad volgde deze conclusie en verwierp het beroep met toepassing van art. 81 RO.