ECLI:NL:PHR:2011:BP3862
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Vegter
- Rechtspraak.nl
Voorbereiding en bevordering van de invoer van cocaïne in Nederland
In deze zaak gaat het om de verdachte die op 17 en 18 januari 2006 in Nederland samen met anderen heeft geprobeerd om ongeveer 25 kilogram cocaïne het land binnen te brengen. De verdachte heeft zich beziggehouden met het organiseren van ontmoetingen en het voeren van gesprekken over de aankomst van een koffer met cocaïne. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie met betrekking tot het zelfstandige karakter van artikel 10a van de Opiumwet. Het is niet noodzakelijk dat uit het bewijs blijkt dat de gedragingen zijn verricht met betrekking tot een koffer die daadwerkelijk met cocaïne is gevuld. De Hoge Raad stelt vast dat de handelingen van de verdachte en haar mededaders gericht waren op de invoer van een koffer met cocaïne, wat voldoende is voor strafbaarheid, ook al is de koffer zelf niet aangetroffen.
De verdachte heeft in hoger beroep verklaard dat zij niet precies wist wat zich in de koffer bevond, maar dat zij wel vermoedde dat het om cocaïne ging. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de kans om zich schuldig te maken aan de voorbereiding van de invoer van cocaïne. De Hoge Raad concludeert dat de voorbereiding of bevordering van een misdrijf als bedoeld in de Opiumwet als zelfstandig delict strafbaar is gesteld, ongeacht of de handelingen gericht zijn op een specifiek misdrijf. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het beroep van de verdachte moet worden verworpen, omdat de bewezenverklaring kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen.