ECLI:NL:PHR:2011:BP3281
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. F.F. Langemeijer
- Rechtspraak.nl
Omgangsregeling met dwangsomsanctie en uitleg grieven in familierechtelijke context
In deze zaak, die betrekking heeft op een omgangsregeling tussen ouders na een scheiding, heeft de Hoge Raad op 1 april 2011 uitspraak gedaan. De moeder, verzoekster tot cassatie, had een affectieve relatie met de vader, waaruit in 2008 een zoon is geboren. De ouders hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag, maar de zoon woont bij de moeder. De vader verzocht de rechtbank te Almelo om een omgangsregeling, wat leidde tot een tijdelijke regeling die door de kinderrechter werd vastgesteld. Deze regeling werd later uitgebreid met een dwangsomsanctie voor de moeder, die niet voldeed aan de afspraken. De kinderrechter bepaalde dat de vader onbegeleide omgang met de zoon mocht hebben, met een dwangsom van € 300,- per keer dat de moeder niet meewerkte, tot een maximum van € 15.000,-.
De moeder ging in hoger beroep tegen deze beslissing, maar het gerechtshof te Arnhem bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter. De moeder stelde cassatie in, waarbij zij aanvoerde dat het hof onterecht had vastgesteld dat zij geen grief had gericht tegen de hoogte van de dwangsom. De Hoge Raad oordeelde dat de uitleg van het hof over de grief niet onbegrijpelijk was en dat de moeder geen belang had bij haar klacht in cassatie. De Hoge Raad concludeerde dat de dwangsomsanctie niet buitenproportioneel was en dat de moeder niet had aangetoond dat haar bestaansniveau in gevaar kwam door de opgelegde dwangsom.
De conclusie van de Hoge Raad was dat het beroep van de moeder werd verworpen, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters werden bevestigd. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor ouders om zich aan rechterlijke beslissingen te houden en de rol van dwangsommen in het handhaven van omgangsregelingen.