ECLI:NL:PHR:2011:BP3279
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. F.F. Langemeijer
- Rechtspraak.nl
Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van familierechtelijke geschillen
In deze zaak, die betrekking heeft op de ondertoezichtstelling van een minderjarige, heeft de Hoge Raad op 1 april 2011 uitspraak gedaan. De zaak is aangespannen door de moeder van de zoon, die in een affectieve relatie was met de vader. De ouders hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun zoon, die bij de moeder woont. De vader heeft een procedure gestart om een omgangsregeling vast te stellen, maar na een vergeefse mediation heeft de kinderrechter in Almelo een tijdelijke omgangsregeling getroffen en de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor omgang.
De kinderrechter heeft op 1 maart 2010 de zoon onder toezicht gesteld voor de duur van één jaar, na een verzoek van de Raad. De moeder heeft in hoger beroep de beslissing van de kinderrechter aangevochten, maar het gerechtshof te Arnhem heeft deze beslissing op 20 juli 2010 bekrachtigd. In cassatie heeft de moeder de motivering van de beslissing betwist, met klachten over de schending van artikel 8 van het EVRM en artikel 1:254 BW.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling niet uitsluitend kan worden gerechtvaardigd door het ontbreken van een omgangsregeling. Er moet sprake zijn van ernstige bedreigingen voor de zedelijke of geestelijke belangen van het kind. Het hof heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de ontwikkeling van de zoon bedreigd wordt door het gedrag van de moeder en het ontbreken van contact met de vader. De Hoge Raad heeft de conclusie van het hof bevestigd dat de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is, en heeft het cassatieberoep van de moeder verworpen.