ECLI:NL:PHR:2011:BP3058

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
15 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00175
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • Mr. L. Strikwerda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van een arrest op basis van bedrog in een civiele procedure

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door eiser tegen ANWB B.V. Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam, gewezen op 11 augustus 2009, waarin de vordering van eiser tot herroeping van een eerder arrest van het hof van 29 november 2007 werd afgewezen. Eiser stelde dat het eerdere arrest berustte op bedrog gepleegd door de ANWB. De ANWB is in cassatie niet verschenen, waardoor verstek tegen haar is verleend.

Het cassatieberoep berust op één middel met twee klachten. De eerste klacht betreft een rechtsklacht die zich richt tegen het oordeel van het hof dat de vordering tot herroeping niet toewijsbaar is, omdat het bedrog waarop eiser zijn vordering baseert, redelijkerwijs al bekend had kunnen zijn. Het hof oordeelt dat ontdekking van bedrog niet pas plaatsvindt wanneer de bedrogene over bewijs beschikt, maar dat het voldoende is dat het bedrog bij een redelijkerwijs te verwachten onderzoek ontdekt had kunnen worden.

De tweede klacht betreft een motiveringsklacht die het oordeel van het hof aanvecht dat eiser in de voorgaande procedure bekend had kunnen zijn met de onwaarheid van de door de ANWB weergegeven inhoud van de telefoongesprekken. Het hof oordeelt dat eiser, door de juistheid van de gespreknotities te betwisten, voldoende bekend was met de inhoud van de gesprekken, waardoor het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk is.

De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van artikel 81 RO, wat betekent dat het hof in zijn oordeel wordt bevestigd en de vordering van eiser niet wordt gehonoreerd.

Conclusie

10/00175
Mr L. Strikwerda
Zt. 28 jan. 2011
conclusie inzake
[Eiser]
tegen
ANWB B.V.
Edelhoogachtbaar College,
1. Het tijdig door eiser tot cassatie, hierna: [eiser], ingestelde cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 11 augustus 2009, gewezen in een door [eiser] als eiser tegen thans verweerster in cassatie, hierna: de ANWB, als gedaagde, aanhangig gemaakte herroepingsprocedure. Bij dit arrest heeft het hof de vordering van [eiser] tot herroeping van het tussen partijen gewezen arrest van het hof van 29 november 2007 op de grond dat dit arrest berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd (art. 382, aanhef en onder a, Rv), afgewezen.
2. De ANWB is in cassatie niet verschenen. Tegen haar is verstek verleend.
3. Het cassatieberoep berust op één middel dat, als ik het goed zie, twee klachten bevat. Deze klachten kunnen naar mijn oordeel niet tot cassatie leiden en nopen niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zodat het cassatieberoep zich leent voor verwerping met toepassing van art. 81 RO. De zaak komt daarom in aanmerking voor een verkorte conclusie.
4. De eerste klacht van het middel betreft een rechtsklacht en is kennelijk gericht tegen het oordeel van het hof - in r.o. 2.4 - dat de vordering tot herroeping reeds daarom niet toewijsbaar is, omdat het bedrog waarop [eiser] zijn vordering baseert (onwaarheid van door de ANWB gedane mededelingen omtrent zowel de inhoud van de tussen de ANWB en [eiser] en zijn zaakwaarnemers gevoerde telefoongesprekken als die van de voorwaarden van de IRK-Plus), [eiser] in de voorgaande procedure redelijkerwijs reeds bekend had kunnen zijn. Volgens de klacht geeft dit oordeel van het hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de vraag wanneer sprake is van ontdekking van het bedrog. Volgens de klacht is daarvan pas sprake wanneer de partij die is bedrogen beschikt over het bewijs dat het bedrog is gepleegd.
5. De klacht faalt, omdat het oordeel van het hof juist is. Van ontdekking van het bedrog is niet eerst sprake wanneer de bedrogene beschikt over het bewijs dat het bedrog is gepleegd. Voldoende is, zoals het hof ook heeft geoordeeld, dat het gestelde bedrog bij een redelijkerwijs van de bedrogene te verwachten onderzoek had kunnen worden ontdekt. Zie HR 15 februari 2008, NJ 2008, 112 en de conclusie van A-G Wesseling-van Gent onder 3.8 en 3.9 voor dit arrest. Zie voorts Th.B. ten Kate en M.M. Korsten-Krijnen, Herroeping, verbetering en aanvulling van burgerrechterlijke uitspraken, 2005, blz. 129/130.
6. De tweede klacht van het middel betreft een motiveringsklacht en bestrijdt als onbegrijpelijk het oordeel van het hof dat [eiser] in de voorgaande procedure bij een redelijkerwijs van hem te verwachten onderzoek bekend had kunnen zijn met de door hem gestelde onwaarheid van de door de ANWB weergegeven inhoud van de tussen de ANWB enerzijds en [eiser] en zijn zaakwaarnemers anderzijds gevoerde telefoongesprekken en daarmee met het door hem gestelde bedrog.
7. Deze klacht faalt, omdat in het licht van de omstandigheid dat [eiser] - naar het middel ook aangeeft - in de voorgaande procedure (zij het onvoldoende duidelijk) de juistheid van de gespreknotities heeft betwist (en er dus bekend mee was dat de door de ANWB gestelde inhoud van de gevoerde telefoongesprekken naar zijn inzicht bezijden de waarheid was), het bestreden oordeel van het hof niet onbegrijpelijk is.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,