ECLI:NL:PHR:2011:BP2332
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Financiële afwikkeling na beëindiging van een samenlevingsovereenkomst
In deze zaak gaat het om de financiële afwikkeling na de beëindiging van een affectieve relatie tussen partijen, die op 25 maart 2001 is geëindigd. De man en de vrouw hebben in 1981 een notariële samenlevingsovereenkomst laten opmaken. Na de beëindiging van hun samenleving zijn er geschillen gerezen over de financiële afwikkeling, waarbij de vrouw de man heeft aangeklaagd voor vergoeding en verdeling van gezamenlijke kosten. De rechtbank Breda heeft op 30 mei 2007 de man veroordeeld tot betaling van € 33.623,44 aan de vrouw. De man heeft in hoger beroep een beroep gedaan op verrekening van bedragen die de vrouw volgens hem onrechtmatig heeft opgenomen van hun gezamenlijke rekening.
Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft in zijn arrest van 14 juli 2009 het vonnis van de rechtbank vernietigd en de man veroordeeld tot betaling van € 82.585,69 aan de vrouw. De man stelde dat de vrouw geld had opgenomen van hun gezamenlijke rekening en dat deze bedragen verrekend moesten worden met de vergoeding die hij aan de vrouw moest betalen. De vrouw betwistte dit en stelde dat de opnames waren gedaan voor gezamenlijke kosten.
In cassatie heeft de Hoge Raad de klachten van de man verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de stellingen van de man niet onbegrijpelijk heeft gekwalificeerd en dat er geen grieven waren gericht tegen de kwalificatie van het verweer van de man als een beroep op verrekening. De Hoge Raad concludeert dat de man niet heeft aangetoond dat de bedragen die de vrouw heeft opgenomen niet voor gezamenlijke kosten zijn aangewend, en dat de vordering van de vrouw niet verminderd hoeft te worden met deze bedragen. De conclusie van de Advocaat-Generaal was om het cassatieberoep te verwerpen.