ECLI:NL:PHR:2011:BP1498
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen eindvonnis kantonrechter wegens schending van hoor- en wederhoor beginsel
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een eindvonnis van de kantonrechter, waarbij de eiseres, aangeduid als [eiseres], is veroordeeld tot betaling aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BER B.V. De kantonrechter had in zijn vonnis van 13 maart 2009 geoordeeld dat [eiseres] een bedrag van € 974,40 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, aan BER B.V. diende te betalen. Het cassatieberoep is ingesteld omdat [eiseres] van mening is dat het vonnis in strijd is met fundamentele beginselen van procesrecht, met name het beginsel van hoor en wederhoor. De eiseres stelt dat zij en haar gemachtigde niet ter comparitie zijn verschenen door omstandigheden buiten hun schuld en dat de kantonrechter hen niet de gelegenheid heeft geboden om kennis te nemen van het proces-verbaal van de comparitie.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat tegen het bestreden vonnis van de kantonrechter ingevolge artikel 332 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen hoger beroep openstond, omdat het bedrag waarover de kantonrechter had te beslissen onder de wettelijke grens van € 1.750,- lag. De Hoge Raad heeft echter ook erkend dat schending van fundamentele rechtsbeginselen, zoals het recht op een eerlijke en onpartijdige behandeling, kan leiden tot ontvankelijkheid in cassatie. De Hoge Raad heeft de klachten van [eiseres] echter verworpen, omdat de kantonrechter zijn oordeel had gegrond op de conclusies van partijen en niet op hetgeen ter comparitie was voorgevallen.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het cassatieberoep deels moet worden verworpen en deels niet-ontvankelijk is. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep, omdat er geen rechtsvragen zijn die in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden.