ECLI:NL:PHR:2011:BO7517
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Wuisman
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de levering van onroerende zaken en de rechtsstrijd tussen de Bank en de Curator
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure waarin de Bank van Nova Scotia (eiseres tot cassatie) zich verzet tegen een uitspraak van het Gemeenschappelijke Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba (GHvJ). De zaak betreft de levering van vijf onroerende zaken die in eigendom waren van [B] N.V., welke op 21 juni 2005 in staat van faillissement is verklaard. De Curator, mr. E. Grabandt, vordert een terugbetaling van de Bank, die begin februari 2000 meer heeft ontvangen dan zij op dat moment van [B] kon vorderen uit hoofde van met hypotheken verzekerde vorderingen. De Bank stelt dat de levering van de panden op 3 februari 2000 heeft plaatsgevonden op basis van een verkoopovereenkomst van 27 oktober 1999, waarbij de opbrengst van de verkoop in zijn geheel zou worden aangewend ter voldoening van de schulden van de verkopende partijen aan de Bank.
Het GHvJ heeft in zijn vonnis van 6 maart 2009 de stelling van de Bank inzake de opbrengst van de panden voor juist gehouden, maar oordeelt dat de Bank niet kan aannemen dat de levering van de panden op basis van de verkoopovereenkomst heeft plaatsgevonden. De Bank komt in cassatie en stelt dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden door deze conclusie te trekken. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad concludeert dat de feiten zoals vastgesteld door het GHvJ niet zijn bestreden en dat de Curator zelf heeft erkend dat de levering van de panden op 3 februari 2000 plaatsvond op basis van de verkoopovereenkomst.
De Hoge Raad oordeelt dat het GHvJ inderdaad buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden door te oordelen dat niet onomstotelijk vaststaat dat de panden op basis van de verkoopovereenkomst zijn geleverd. De conclusie van de Hoge Raad strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis, waarmee de Bank in het gelijk wordt gesteld.