ECLI:NL:PHR:2010:BO2972

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
26 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04626 J
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • M. Machielse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van cassatieberoep inzake strafoplegging en afwijzing aanhoudingsverzoek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 oktober 2010 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte die door het Gerechtshof te Amsterdam was veroordeeld. De verdachte was niet ter terechtzitting verschenen, wat door het hof werd geïnterpreteerd als desinteresse. De advocaat van de verdachte, mr. E.D. van Elst, had twee middelen van cassatie voorgesteld, waarbij het eerste middel betrof de afwijzing van een verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak. Het hof had geoordeeld dat de dagvaarding correct was betekend en dat de verdachte op de hoogte was van de zitting, maar ervoor had gekozen niet te verschijnen. Dit oordeel werd door de Hoge Raad niet onbegrijpelijk geacht.

Het tweede middel betrof de motivering van de straf. De verdediging stelde dat het hof niet had kunnen concluderen dat de verdachte afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht enkel op basis van zijn afwezigheid. De Hoge Raad oordeelde echter dat de omstandigheden, waaronder de mededeling van de raadsvrouw dat de verdachte op de hoogte was van de zitting, de conclusie van het hof ondersteunden. De Hoge Raad vond de strafoplegging van een maand voorwaardelijke jeugddetentie met Reclasseringscontact voldoende gemotiveerd, mede gezien de desinteresse van de verdachte en zijn onttrekking aan de begeleiding van de jeugdreclassering. Uiteindelijk werden beide middelen van cassatie verworpen, en de conclusie strekte tot verwerping van het beroep.

Conclusie

Nr. 09/04626 J
Zitting 26 oktober 2010
Mr Machielse
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, veroordeeld bij arrest van 10 november 2009.
2. Namens verdachte heeft mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.1. Het eerste middel klaagt dat het hof ten onrechte en op onjuiste gronden het verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak ter terechtzitting heeft afgewezen.
3.2. De appeldagvaarding is aan de griffier betekend en als gewone brief aan het GBA-adres van verdachte verzonden, terwijl verdachte volgens de GBA-uitdraai niet gedetineerd was. 's Hofs oordeel dat het aanhoudingsverzoek dient te worden afgewezen nu de dagvaarding in hoger beroep juist is betekend, verdachte volgens mededeling van de raadsvrouw wist van de terechtzitting terwijl hij er kennelijk voor heeft gekozen niet te verschijnen en hij zijn raadsvrouw ook niet heeft gemachtigd, is onjuist noch onbegrijpelijk. Daarbij kan in aanmerking worden genomen dat door de raadsvrouw niet duidelijk is aangevoerd dat de aanhouding van de behandeling nodig was ten behoeve van het alsnog verkrijgen van een machtiging en dat de raadsvrouw heeft verklaard niet te weten waarom verdachte niet is verschenen. [1]
Voorts is gelet op art. 495a lid 4 Sv niet onbegrijpelijk de overweging van het hof dat verdachte inmiddels meerderjarig is en derhalve niet verplicht is te verschijnen en schrijft, anders dan het middel wil, geen rechtsregel voor dat het hof, indien een aanhoudingsverzoek wordt gedaan, de omstandigheid dat verdachte nèt meerderjarig is in het voordeel van de verdachte dient mee te wegen.
3.3. Het middel faalt.
4.1. Het tweede middel klaagt dat de strafmotivering ontoereikend en onbegrijpelijk is, nu het hof heeft overwogen dat verdachtes desinteresse onder meer blijkt uit het feit dat verdachte ervoor gekozen heeft niet ter terechtzitting te verschijnen.
4.2. Volgens het middel heeft het hof uit het enkele niet verschijnen niet kunnen afleiden dat verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht, meer in het bijzonder zou daaruit niet kunnen worden afgeleid dat er sprake is van desinteresse van de zijde van verdachte.
Zoals uiteengezet bij de bespreking van het eerste middel was er geen sprake van een enkel niet verschijnen maar is aan het hof medegedeeld door de raadsvrouw dat verdachte op de hoogte van de zitting was terwijl hij desondanks zijn raadsvrouw niet heeft gemachtigd noch ter zitting is verschenen. Dat het de verdachte in beginsel is toegestaan om niet ter terechtzitting te verschijnen, wil niet zeggen dat de rechter aan zijn afwezigheid geen gevolgtrekkingen mag verbinden. 's Hofs oordeel is, mede gelet op de mededeling van de raadsvrouw dat zij niet wist waarom de verdachte niet is verschenen, niet onbegrijpelijk. [2] Nu bovendien de strafoplegging mede is gebaseerd op de door het hof in zijn strafmotivering genoemde omstandigheid dat verdachte zich heeft onttrokken aan de begeleiding van de jeugdreclassering, waaruit het hof heeft geconcludeerd dat hij kennelijk onvoldoende gemotiveerd is, kan niet gezegd worden dat de strafoplegging van een maand voorwaardelijke jeugddetentie met Reclasseringscontact ontoereikend is gemotiveerd.
4.3. Het middel faalt.
5. De voorgestelde middelen falen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden

Voetnoten

1.Vgl. onder meer HR 19 december 2006, LJN AZ2176, NJ 2007, 30.
2.Vgl. (anders) HR 15 maart 2005, LJN AS4744.