1 Rov. 2 en 3.1 van het bestreden arrest, in verbinding met het vonnis in eerste aanleg onder 1.
2 De Sociale Leidraad is overgelegd als een bijlage bij prod. 2 bij de inleidende dagvaarding.
3 Het verzoek en het verweer zijn overgelegd als prod. 2 en 3 bij de inleidende dagvaarding.
4 Prod. 6 bij de inleidende dagvaarding.
5 De vordering is samengevat in rov. 2 Rb en rov. 3.2 van het bestreden arrest.
6 Dit oordeel was hoofdzakelijk gebaseerd op "onverklaarbare en daarmee onaanvaardbare verschillen" in de gewenningsuitkeringen die Woonzorg aan de diverse werknemers, wier beschikbaarheidsdiensten waren beëindigd, heeft toegekend: zie rov. 10 en 11 Rb.
7 Zie art. 1 Alg. Termijnenwet: 13 april 2009 was Tweede Paasdag.
8 De overwegingen van het hof en de klachten in cassatie komen, mutatis mutandis, overeen met die in de zaak 09/01914, waarin ik heden conclusie heb genomen.
9 Zie de cassatiedagvaarding, blz. 4.
10 Wetstechnisch was deze uitleg mogelijk: art. 7:681 lid 2 BW bepaalt immers dat opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kennelijk onredelijk geacht kan worden onder andere in de gevallen, aldaar genoemd onder a - e. In het licht van het petitum lag deze uitleg niet onmiddellijk voor de hand: het (subsidiaire en meer subsidiaire) petitum beperkte zich immers tot art. 7:681, lid 2 onder a en onder b, BW. Ik zal niet zo ver gaan, dat de werknemer om deze reden ieder belang mist bij het cassatiemiddel.
11 S.t. namens de werknemer, blz. 5.
12 Sinds 1 januari 2009 is de toestemming vereist van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, dat deze taak heeft ondergebracht in UWV WERKbedrijf.
13 Stcrt. 1998, 238 (nadien gewijzigd); Arbeidsovereenkomst, losbl., aant. 28 op art. 6 BBA 1945 (D.J.B. de Wolff).
14 Zie bijv. P.S. van Minnen en W.A. Zondag, Ontslagvergunning onder ontbindende voorwaarde, ArA 2002/1, blz. 90, resp. 93.
15 Om dezelfde reden is omstreden of de partiële ontbinding van een arbeidsovereenkomst op de voet van art. 7:685 BW mogelijk is: zie Arbeidsovereenkomst, losbl., aant. 14 op art. 7:685 BW (A.M. Luttmer-Kat); aant. 4.6 op art. 7:611 (G.J.J. Heerma van Voss).
16 Art. 16 lid 1 WW beschouwt als werkloos: de werknemer die ten minste 5 of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren, alsmede het recht op onverminderde doorbetaling van zijn loon over die uren, en beschikbaar is om arbeid te aanvaarden.
17 Bij bedrijfseconomische problemen van tijdelijke aard is een ontheffing mogelijk van het verbod van werktijdverkorting (art. 8 lid 3 BBA 1945). De werknemer kan onder zekere voorwaarden - slechts tijdelijk - een beroep doen op een WW-uitkering (de zgn. 'deeltijd-WW'; zie www.uwv.nl).
18 Zie over de historie van deze bepaling: P.S. van Minnen en W.A. Zondag, Ontslagvergunning onder ontbindende voorwaarde, ArA 2002/1, blz. 85-102, i.h.b. blz. 90-92.
19 De tekst is te raadplegen via www.werk.nl. De Beleidsregels ontslagtaak CWI zijn ook overgelegd als productie bij de MvA. Zij zijn inmiddels gewijzigd tot de Beleidsregels en regelgeving Ontslagprocedure UWV WERKbedrijf.
20 Een zodanige voorwaarde was reeds mogelijk geacht in HR 3 mei 1991, NJ 1991, 705. Zie verder: C.J. Loonstra & W.A. Zondag, Arbeidsrechtelijke themata, 2008, blz. 369 - 371.
21 Dit laatste aspect is, meen ik, onderbelicht in Rb Maastricht 4 maart 2010, LJN: BL6533, welke uitspraak op het eerste gezicht het standpunt van de werknemer leek te ondersteunen.
22 Zie thans: beleidsregels UWV WERKbedrijf (2010) blz. 177-178, i.h.b. noot 4 op blz. 178.
23 Zie nader: W.A. Zondag, De speelruimte van de CWI ten aanzien van voorwaardelijke vergunningverlening. Over deeltijdontslag, wijzigingsontslag en ontslagvergoeding in de BBA-procedure, Arbeid Integraal 2002/3 blz. 90-100.
24 Blz. 5-6 van de cassatiedagvaarding.
25 De toelichting op deze klacht doet een beroep op HR 3 mei 1991 (LJN-index: ZC0232), NJ 1991, 705, m.nt. PAS, rov. 3.2. De beslissing is herhaald in: HR 16 november 2001 (LJN: AD3986), NJ 2002, 44 m.nt. PAS, rov. 3.4.
26 Cassatiedagvaarding blz. 7.
27 Cassatiedagvaarding blz. 8.
28 HR 21 april 1989, NJ 1989, 783 m.nt. PAS.
29 Ten tijde van de ontslagvergunning was dit onderwerp nog geregeld in het derde lid van art. 5:1 Ontslagbesluit.
30 Bijv. de verpleegster met gewetensbezwaren tegen abortus wordt ingezet op een afdeling van het ziekenhuis waar geen abortus plaatsvindt. Loon en aantal arbeidsuren kunnen dan hetzelfde blijven.
31 Het middel spreekt van: "de door dat besluit [van de CWI, A-G] geboden mogelijkheden aanwendt voor een ander doel dan waarvoor de wetgever die mogelijkheid heeft geboden". Het middel stelt niet dat in hoger beroep met zoveel woorden beroep is gedaan op 'misbruik van recht'. Volgens de MvG onder 38 wist Woonzorg, of kon zij redelijkerwijs weten, dat het door haar nagestreefde ontslag in strijd is met de arbeidsrechtelijke bepalingen ten aanzien van de ondeelbaarheid van de dienstbetrekking en het Ontslagbesluit (vgl. rov. 3.6).
32 Waarover: HR 26 juni 1998 (Taxi [A]), NJ 1998, 767; HR 28 april 2000, NJ 2000, 565; HR 14 november 2003, NJ 2004, 138; HR 11 juli 2008, LJN: BD1847, JAR 2008, 204. Zie de s.t. namens de werknemer, blz. 19-21.
33 De redelijkheid van de beslissing van Woonzorg om de beschikbaarheidsdiensten (het reageren op alarmoproepen van de senioren in de door haar beheerde wooncomplexen) stapsgewijs uit te besteden aan derden (naar ik begrijp: aan meer in hulpverlening gespecialiseerde en via een meldkamer permanent beschikbare dienstverleners) is noch in de vergunningsprocedure bij de CWI, noch in dit cassatiegeding bestreden.
34 Vgl.: J.J.M. de Laat, De (eenzijdige) wijziging van de arbeidsovereenkomst, Deventer: Kluwer 2008, blz. 203 - 204.
35 S.t. namens Woonzorg onder 57.
36 Cassatiedagvaarding blz. 7 - 8.
37 In het onderhavige geval is geen beroep gedaan op het bestaan van een wijzigingsbeding in de arbeidsovereenkomst. Het argument wordt in het middel kennelijk gebruikt om het standpunt in abstracto toe te lichten.
38 S.t. namens de werknemer, blz. 8-9; cassatierepliek blz. 1-2.
39 S.t. namens Woonzorg, onder 17 - 19.
40 Zie MvG blz. 12 en de pleitnota namens de werknemer in hoger beroep, blz. 3 - 6.