ECLI:NL:PHR:2010:BN1702
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Vellinga
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de werking van een bezwaarschrift tegen ongewenstverklaring in het vreemdelingenrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 september 2010 uitspraak gedaan in het kader van een cassatieprocedure. De verdachte was eerder door het Gerechtshof te Arnhem veroordeeld op 18 september 2008. De advocaat van de verdachte, mr. P.L.E.M. Krauth, heeft één middel van cassatie ingediend, dat zich richtte tegen de beslissing van het Hof. Het middel betrof de vraag of het indienen van een bezwaarschrift tegen de ongewenstverklaring van de verdachte schorsende werking heeft. De Hoge Raad oordeelde dat artikel 3.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 bepaalt dat het indienen van een bezwaarschrift geen schorsende werking heeft, waardoor de beschikking tot ongewenstverklaring onmiddellijke werking heeft. De raadsman van de verdachte stelde dat de verdachte vrijgesproken moest worden, omdat er op 7 januari 2008 nog niet onherroepelijk was beslist op het bezwaarschrift. De Hoge Raad oordeelde echter dat deze stelling geen steun vond in het recht en dat het oordeel van het Hof geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad concludeerde dat het middel faalde, vooral omdat het beroep tegen de beschikking tot ongewenstverklaring reeds was verworpen. De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat er geen gronden waren voor de Hoge Raad om ambtshalve de bestreden uitspraak te vernietigen, en de conclusie strekte tot verwerping van het beroep.