ECLI:NL:PHR:2010:BN1415
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen een tussenbeschikking in een alimentatiezaak
In deze zaak gaat het om een alimentatiegeschil tussen een vrouw en een man, die in 1976 met elkaar zijn gehuwd. De vrouw heeft op 12 november 2008 de rechtbank Amsterdam verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om nevenvoorzieningen, waaronder een verzoek tot betaling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 9.000,- per maand, met terugwerkende kracht tot 1 april 2006. De man heeft verweer gevoerd, onder andere stellende dat er een alimentatieovereenkomst was voor € 1.500,- per maand en dat het door de vrouw verzochte bedrag haar behoeften te boven gaat. De rechtbank heeft op 15 april 2009 een voorlopige voorziening getroffen en de man veroordeeld tot betaling van € 4.500,- per maand, ingaande op 1 april 2006.
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen deze voorlopige voorziening, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank buiten het toepassingsgebied van de relevante artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is getreden. De vrouw heeft betoogd dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep vanwege het rechtsmiddelenverbod. Het gerechtshof te Amsterdam heeft op 17 augustus 2009 de man ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, maar heeft verdere beslissingen aangehouden.
De vrouw heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de beschikking van het hof moet worden aangemerkt als een tussenbeschikking, omdat er nog geen definitieve beslissing is genomen over het verzoek van de vrouw. De Hoge Raad concludeert dat de vrouw niet kan worden ontvangen in haar cassatieberoep, omdat er geen toestemming is verleend voor een tussentijds cassatieberoep. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar cassatieberoep.