ECLI:NL:PHR:2010:BN0415

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
28 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03839
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • A. Aben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arrest wegens onjuiste rechtsopvatting over 'laten rijden' in de Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 september 2010 uitspraak gedaan over de interpretatie van het begrip 'laten rijden' in de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte was eerder door het gerechtshof te 's-Gravenhage veroordeeld voor het laten rijden van een bromfiets zonder geldig kenteken en zonder rijbewijs. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van het hof niet voldeed aan de eisen van de wet, omdat de verdachte niet alleen eigenaar, maar ook bestuurder van het voertuig was. Dit leidde tot de vraag of de term 'laten rijden' in de context van de Wegenverkeerswet moet worden opgevat als het toestaan dat een ander dan de eigenaar het voertuig bestuurt. De Hoge Raad concludeerde dat de interpretatie van het hof onjuist was, aangezien de verdachte in dit geval zowel de eigenaar als de bestuurder was. De conclusie van de procureur-generaal was dat het bestreden arrest diende te worden vernietigd, maar alleen voor het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op het 'laten rijden'. De zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof voor herbehandeling. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige interpretatie van juridische termen in de verkeerswetgeving en de gevolgen daarvan voor de rechtspraktijk.

Conclusie

Nr. 09/03839
Mr. Aben
Zitting 22 juni 2010
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft de verdachte bij arrest van 9 september 2009 ter zake van 1. "overtreding van artikel 41, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wegenverkeerswet 1994", 2. "overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994" en 3. "niet voldoen aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, hem opgelegd bij artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht" veroordeeld tot het betalen van geldboeten van respectievelijk tweehonderd euro (subsidiair vier dagen hechtenis), honderd euro (subsidiair twee dagen hechtenis) en vijftig euro (subsidiair één dag hechtenis). Ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde heeft het hof voorts beslist tot verbeurdverklaring van een inbeslaggenomen bromfiets.
2. Namens de verdachte heeft mr. T.S. Kessel, advocaat te Dordrecht, beroep in cassatie ingesteld. Mr. J.S. Nan, eveneens advocaat te Dordrecht heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt over 's hofs bewezenverklaring onder 1. Daarin zou een onjuiste rechtsopvatting besloten liggen ten aanzien van het bestanddeel "laten rijden" zoals opgenomen in art. 41, tweede lid, onder a, Wegenverkeerswet 1994.
3.2. Art. 41 Wegenverkeerswet 1994 luidt - voor zover hier van belang:
"1. Het is verboden:
(...)
d. een motorrijtuig op de weg te laten staan of daarmee over de weg te rijden dan wel een aanhangwagen op de weg te laten staan of met een motorrijtuig over de weg voort te bewegen, wanneer op dat motorrijtuig of die aanhangwagen een teken is aangebracht dat, niet zijnde een ingevolge artikel 36 aan de eigenaar of houder voor dat motorrijtuig of die aanhangwagen opgegeven kenteken, door kan gaan voor een zodanig kenteken dan wel voor een overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften opgegeven buitenlands kenteken of een met toepassing van artikel 37, derde lid, opgegeven kenteken;
(...).
2. Voor overtreding van het eerste lid, onderdelen b, d en f, zijn aansprakelijk:
a. voor zover het betreft een motorrijtuig, de eigenaar of houder die het motorrijtuig op de weg laat staan of daarmee over de weg laat rijden, alsmede in het geval dat met dat motorrijtuig over de weg wordt gereden, de bestuurder, een en ander echter slechts indien de eigenaar, houder of bestuurder weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat op het motorrijtuig een teken of middel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, dan wel een teken als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d of f, is aangebracht, en
(...)."
3.3. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard onder 1. dat hij:
"op 20 juni 2008 te Dordrecht als eigenaar een motorrijtuig, (bromfiets), op de weg, de Laan der Verenigde Naties, over die weg heeft laten rijden, terwijl hij wist dat op dat motorrijtuig een teken, te weten [AA-00-BB], was aangebracht dat, niet zijnde (een) ingevolge artikel 36 van de Wegenverkeerswet 1994 aan de eigenaar of houder voor dat motorvoertuig opgegeven kenteken, door kon gaan voor een zodanig kenteken."
3.4. Het hof heeft de bewezenverklaring onder 1. doen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het proces-verbaal van de regiopolitie Zuid-Holland Zuid, nummer PL1810/08-068123, d.d. 26 augustus 2008, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1], brigadier van politie, en [verbalisant 2], agent van politie. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van deze opsporingsambtenaren:
Op 20 juni 2008 zagen wij rijden over de rijbaan van de Laan der Verenigde Naties te Dordrecht. Ten einde de bromfiets te onderwerpen aan een controle op grond van bepalingen gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 zijn wij naar de bromfiets gereden. De bestuurder van de bromfiets verklaarde dat hij zich niet kon legitimeren door middel van een geldig legitimatiebewijs. Betrokken bromfiets betrof een Piaggio voorzien van het kenteken [AA-00-BB]. De bromfiets was voorzien van ingeslagen framenummer [001]. Bij controle van het kenteken middels de Rijksdienst van Wegverkeer bleek dat dit kenteken was afgegeven voor een Puch type ZIP en was voorzien van ingeslagen framenummer [002]. Volgens de gegevens van de Rijksdienst voor het wegverkeer bleek dat er voor de bromfiets met framenummer [001] geen kenteken was afgegeven.
2. Het proces-verbaal van de regiopolitie Zuid-Holland Zuid, mutatienummer PL1810/08-068123, d.d. 20 juni 2008, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], brigadier van politie. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 20 juni 2008 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik heb de bromfiets Piaggio Zip met framenummer [001], waarop ik op 20 juni 2008 reed bij een autobedrijf in Den Haag gekocht. Er is voor zover ik weet geen kenteken aangevraagd bij de Rijksdienst voor wegverkeer. Deze bromfiets is dus niet gekentekend.
Ik heb de kentekenplaat van een Puch Zip met kenteken [AA-00-BB] afgehaald en op mijn Piaggio Zip gemonteerd. Tevens kan ik u verklaren dat ik niet in het bezit ben van een geldig aan mij afgegeven rijbewijs dan wel certificaat.
3. Een geschrift, zijnde een brief van de Rijksdienst Wegverkeer met als bijlage een uittreksel uit het kentekenregister, d.d. 2 oktober 2008.
4. Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het Centraal Rijbewijs Register d.d. 29 september 2008."
3.5. Door bewezen te verklaren dat de verdachte als eigenaar een motorrijtuig over de weg heeft "laten rijden" heeft het hof volgens de steller van het middel aan de woorden "laten rijden" een met het recht strijdige interpretatie heeft gegeven. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt zonder meer dat de verdachte ten tijde van het onder 1 bewezen verklaarde feit niet alleen de eigenaar van het betreffende motorrijtuig was maar tevens de bestuurder. Volgens de steller van het middel houden de jurisprudentie van de Hoge Raad en de literatuur terzake in dat onder het bestanddeel "laten rijden" zoals genoemd in art. 41, tweede lid, Wegenverkeerswet 1994 moet worden verstaan het "door een ander dan de eigenaar of houder laten rijden".
3.6. De hier toegepaste verbodsbepaling van art. 41 Wegenverkeerswet richt zich tot zowel de eigenaar als de bestuurder van een motorrijtuig waarmee over de weg wordt gereden. De verdachte bezat in casu, zoals gezegd, beide hoedanigheden. Om die reden is het wellicht wat wrang, maar het voorgestelde middel heeft niettemin een punt. Door de steller van het middel wordt onder meer gewezen op de uitspraak van Uw Raad van 29 april 1980 (NJ 1980/452), waarin met betrekking tot het bestanddeel "laten rijden" zoals genoemd in art. 9, tweede lid, Wegenverkeerswet 1935(1) als volgt werd overwogen (rov. 5):
"Zoals in de toelichting op het middel is gesteld, is bij de Wet van 26 sept. 1974 (stb. 546) tot wijziging van de WVW in art. 9 lid 2 van laatstgenoemde wet "doen of laten rijden" vervangen door "laten rijden". De MvT op die wijziging luidt als in de schriftuur is weergegeven. Uit die MvT valt op te maken dat voor "laten rijden" in de zin van genoemd art. 9 lid 2 nodig is de uitgedrukte toestemming van de eigenaar of houder om met het motorrijtuig te rijden."
Voor zover de steller van het middel uit de hier aangehaalde overweging en het daarin tot uidrukking gebrachte toestemmingsvereiste opmaakt dat voor de toepassing van art. 41, tweede lid, onder a, Wegenverkeerswet 1994 één en dezelfde persoon niet tegelijkertijd als eigenaar en als bestuurder kan kwalificeren, vind ik dat niet erg sterk. In een geval als het onderhavige is de vraag of de eigenaar van een motorrijtuig de bestuurder daarvan toestemming heeft verleend om daarmee over de weg te rijden vanzelfsprekend niet van betekenis. Waar het m.i. op aankomt is de beantwoording van de vraag of het "als eigenaar laten rijden" in het kader van art. 41, tweede lid, onder a, Wegenverkeerswet 1994 een ander strafrechtelijk verwijt betreft dan het "als bestuurder rijden".
3.7. Relevanter is daarom de verwijzing in de toelichting op het middel naar het arrest van Uw Raad van 20 januari 1976 (NJ1976/378), waarin met zoveel woorden werd overwogen dat "het als bestuurder van een motorrijtuig daarmede rijden in strijd met het bepaalde in art. 9, eerste lid, aanhef en sub 2e, WVW [...] een andere gedraging [is] dan het als eigenaar of houder van dat motorrijtuig daarmede laten rijden". Voor de hieruit af te leiden opvatting dat het bestanddeel "laten rijden" zoals genoemd in art. 41, tweede lid, onder a, Wegenverkeerswet 1994 inderdaad moet worden gelezen als het "door een ander dan de eigenaar of houder laten rijden" kan eveneens aansluiting worden gezocht bij de overweging uit 's Hoge Raads arrest van 11 november 1952 (VR 1953/72) "dat toch het verbod van artikel 13 lid 1 Wegenverkeersreglement, gericht tot de eigenaar of houder van een voertuig om daarmede te doen of laten rijden, niet anders kan worden verstaan dan als een verbod om een ander met dit voertuig als bestuurder te doen of laten rijden". Aangezien ook de parlementaire geschiedenis van art. 41 en art. 36 Wegenverkeerswet 1994 en de voorgangers daarvan - zij het voornamelijk impliciet - in de richting van deze opvatting wijzen(2), ben ik het met de steller van het middel eens dat in casu weinig ruimte bestaat om het bestreden arrest in stand te houden.
3.8. Het middel slaagt derhalve.
4. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging voor die overtreding, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Het genoemde artikel is de voorganger van het huidige art. 36, zesde lid, onder a, Wegenverkeerswet 1994. Aan het bestanddeel "laten rijden" komt in dit artikel geen andere betekenis toe dan in art. 41, tweede lid, onder a, Wegenverkeerswet 1994.
2 Verwezen zij in dit verband nadrukkelijk naar de opmerkingen over het bestanddeel "laten rijden" zoals genoemd in art. 36 Wegenverkeerswet 1994 op p. 254-255 van A.E. Harteveld & H.G.M. Krabbe, De Wegenverkeerswet 1994 (2e druk), Deventer 1999 en de aldaar genoemde parlementaire geschiedenis.