ECLI:NL:PHR:2010:BN0012
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Aben
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beklag tegen beslag in strafrechtelijke procedure
In deze zaak gaat het om een beklag tegen de inbeslagname van een geldbedrag van € 135.000,- dat onder [betrokkene 1] was genomen wegens verdenking van overtreding van de Opiumwet. Klager, die zich als rechthebbende van het geld beschouwde, heeft in eerste instantie op 16 januari 2009 als getuige opgetreden tijdens de behandeling van het klaagschrift van [betrokkene 1]. Tijdens deze zitting heeft klager aangevoerd dat het geld aan hem toebehoort en dat hij recht heeft op teruggave. De rechtbank te 's-Hertogenbosch heeft echter het beklag van klager ongegrond verklaard, waarbij zij het mondelinge verzoek tot teruggave als een geldig klaagschrift beschouwde.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 september 2010 geoordeeld dat de rechtbank niet had mogen ingaan op het mondelinge verzoek van klager, omdat de wet vereist dat een klaagschrift schriftelijk wordt ingediend. Artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering stelt dat belanghebbenden zich schriftelijk moeten beklagen en dat het klaagschrift ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg moet worden ingediend. Aangezien klager niet voldaan heeft aan deze wettelijke vereisten, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de rechtbank klager niet-ontvankelijk had moeten verklaren in zijn beklag.
De conclusie van de procureur-generaal was dan ook dat de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd moest worden en dat klager alsnog niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in zijn beklag. Dit arrest benadrukt het belang van de naleving van de formele vereisten bij het indienen van een klaagschrift in het strafrecht, en bevestigt dat mondelinge verzoeken niet in aanmerking komen voor behandeling.