ECLI:NL:PHR:2010:BN0012

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
28 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01567 B
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Aben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beklag tegen beslag in strafrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om een beklag tegen de inbeslagname van een geldbedrag van € 135.000,- dat onder [betrokkene 1] was genomen wegens verdenking van overtreding van de Opiumwet. Klager, die zich als rechthebbende van het geld beschouwde, heeft in eerste instantie op 16 januari 2009 als getuige opgetreden tijdens de behandeling van het klaagschrift van [betrokkene 1]. Tijdens deze zitting heeft klager aangevoerd dat het geld aan hem toebehoort en dat hij recht heeft op teruggave. De rechtbank te 's-Hertogenbosch heeft echter het beklag van klager ongegrond verklaard, waarbij zij het mondelinge verzoek tot teruggave als een geldig klaagschrift beschouwde.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 september 2010 geoordeeld dat de rechtbank niet had mogen ingaan op het mondelinge verzoek van klager, omdat de wet vereist dat een klaagschrift schriftelijk wordt ingediend. Artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering stelt dat belanghebbenden zich schriftelijk moeten beklagen en dat het klaagschrift ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg moet worden ingediend. Aangezien klager niet voldaan heeft aan deze wettelijke vereisten, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de rechtbank klager niet-ontvankelijk had moeten verklaren in zijn beklag.

De conclusie van de procureur-generaal was dan ook dat de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd moest worden en dat klager alsnog niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in zijn beklag. Dit arrest benadrukt het belang van de naleving van de formele vereisten bij het indienen van een klaagschrift in het strafrecht, en bevestigt dat mondelinge verzoeken niet in aanmerking komen voor behandeling.

Conclusie

Nr. 09/01567 B
Mr. Aben
Zitting 22 juni 2010
Conclusie inzake:
[Klager]
1. De rechtbank te 's-Hertogenbosch heeft bij beschikking van 16 januari 2009 ongegrond verklaard het door klager ingediende beklag strekkende tot teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 135.000,-.
2. Tegen de beschikking van de rechtbank heeft de klager beroep in cassatie ingesteld. Mr. H.J. Ruysendaal, advocaat te Rotterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Ambtshalve merk ik het volgende op.
3.2. Het gaat in deze zaak om een geldbedrag van € 135.000,- dat onder [betrokkene 1] wegens verdenking ter zake van overtreding van de Opiumwet in beslag is genomen. Klager was in eerste instantie ter openbare raadkamer van 16 januari 2009 verschenen om aldaar als getuige op te treden bij de behandeling van het door [betrokkene 1] ingediende klaagschrift. Tijdens de behandeling in raadkamer heeft de klager aangevoerd dat hij rechthebbende is van het aan [betrokkene 1] geleende geldbedrag. [betrokkene 1] heeft aangegeven dat het geldbedrag aan de klager toebehoort. De rechtbank, die de verklaring van de klager heeft aangemerkt als een mondeling ingediend klaagschrift, heeft het beklag van de klager behandeld en voorts bij beschikking van 16 januari 2009 het beklag ongegrond verklaard.
3.3. Ingevolge art. 552a lid 1 Sv kunnen belanghebbenden zich schriftelijk beklagen. In het derde lid van voornoemd artikel is bepaald dat het klaagschrift moet worden ingediend ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg. De wet kent niet de mogelijkheid dat een verzoek tot teruggave mondeling wordt gedaan.(1)
3.4. Uit de gang van zaken zoals hiervoor onder 3.2. is beschreven volgt m.i. dat de regels voor indiening van het klaagschrift in casu niet zijn nageleefd. Immers niet is voldaan aan het wettelijke vereiste van een schriftelijk ingediend klaagschrift (bij de stukken van het geding bevindt zich niet een klaagschrift van de klager). De rechtbank, die het mondelinge verzoek tot teruggave van het geld aan klager aan een inhoudelijke beoordeling heeft onderworpen, had daaraan dus niet mogen toekomen. Dit brengt mee dat de rechtbank de klager niet-ontvankelijk in zijn beklag had behoren te verklaren, in plaats van te beslissen zoals hiervoor onder rubriek 1 is weergegeven.(2)
Gelet op het voorgaande behoeven de voorgestelde middelen geen bespreking.
4. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de bestreden beschikking vernietigt en de klager alsnog niet-ontvankelijk verklaart in zijn beklag.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Zie o.m. R. Kuiper, 552a-beklag tegen 94(a) beslag, Strafblad 2008, p. 83-111, par. 5.1, HR 25 juni 2002, LJN AE2644 en HR 7 september 2004, LJN AP1533.
2 Vgl. o.m. de hiervoor (onder voetnoot 1) genoemde jurisprudentie alsmede HR 19 juni 2007, LJN BA0482.