ECLI:NL:PHR:2010:BM7811
Parket bij de Hoge Raad
- P. de Vries
- M.J. van der Meer
- J.M.A.J. Thielen
- Rechtspraak.nl
Faillissementsaanvraag en de toestand van opgehouden te hebben te betalen
In deze zaak gaat het om de faillissementsaanvraag van RWE Energy Nederland N.V. tegen [verzoeker], exploitant van een eenmanszaak. RWE heeft in augustus 2009 de rechtbank Arnhem verzocht om [verzoeker] in staat van faillissement te verklaren, omdat hij een aanzienlijke vordering van € 347.652,87 onbetaald laat. De rechtbank heeft dit verzoek in januari 2010 afgewezen, omdat niet was gebleken dat [verzoeker] andere schulden onbetaald liet dan die aan RWE. RWE ging in hoger beroep en het hof Arnhem verklaarde [verzoeker] op 11 maart 2010 alsnog in staat van faillissement, waarbij mr. J.M.A.J. Thielen als curator werd benoemd. Het hof oordeelde dat er sprake was van pluraliteit van schuldeisers en dat [verzoeker] in de toestand verkeerde dat hij had opgehouden te betalen, omdat hij niet in staat was de vordering van RWE te voldoen.
[Verzoeker] ging in cassatie bij de Hoge Raad, die de zaak op 3 september 2010 behandelde. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof en oordeelde dat de pluraliteit van schuldeisers een noodzakelijke, maar niet voldoende voorwaarde is voor de vaststelling dat een schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. De Hoge Raad benadrukte dat het hof voldoende had onderzocht of [verzoeker] daadwerkelijk in die toestand verkeerde. De Hoge Raad verwierp ook de stelling van [verzoeker] dat RWE misbruik van recht maakte door haar faillissementsaanvraag, omdat het hof had vastgesteld dat RWE een legitiem belang had bij de aanvraag.
De Hoge Raad concludeerde dat de beslissing van het hof niet onbegrijpelijk was en dat de klachten van [verzoeker] geen doel troffen. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep, waarmee de uitspraak van het hof in stand bleef.