ECLI:NL:PHR:2010:BM6936

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
7 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03807
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omvang terugwijzingsopdracht na cassatie en de verplichtingen van de rechter

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 september 2010 een arrest gewezen met betrekking tot de omvang van de terugwijzingsopdracht na cassatie. De Hoge Raad benadrukt dat de rechter naar wie de zaak is terugverwezen, gebonden is aan de beslissingen van de Hoge Raad. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage had in een eerdere uitspraak verdachte veroordeeld voor meerdere overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. Na cassatie door de Hoge Raad, waarbij enkele beslissingen van het Hof werden vernietigd, diende het Hof opnieuw de straf te bepalen voor alle bewezenverklaarde feiten. Het Hof heeft echter de terugwijzingsopdracht van de Hoge Raad miskend door te oordelen dat bepaalde feiten niet meer aan zijn oordeel waren onderworpen. Dit leidde tot een onjuiste strafoplegging, aangezien het Hof niet alle relevante feiten in zijn overwegingen heeft betrokken. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 september 2008 geoordeeld dat het Hof de straf voor alle bewezenverklaarde feiten opnieuw diende te bepalen. De advocaat-generaal heeft in deze procedure gevorderd dat het vonnis van het Hof zal worden vernietigd en dat de verdachte opnieuw zal worden veroordeeld. De Hoge Raad concludeert dat het middel slaagt en dat de zaak moet worden terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe beoordeling van de strafoplegging.

Conclusie

Nr. 09/03807
Mr. Vegter
Zitting: 1 juni 2010
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad - bij arrest van 11 februari 2009 verdachte wegens 4. "overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994" en 5. "overtreding van artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde tot hechtenis voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en ten aanzien het onder 1, 4 en 6 bewezenverklaarde tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, en ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
2. Namens verdachte heeft mr. M.R. Mantz, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het Hof - anders dan de raadsman - de beslissing van de Hoge Raad in het arrest van 30 september 2008 ten onrechte aldus heeft gelezen dat het Hof ook ten aanzien van de strafoplegging uitsluitend in ogenschouw zou mogen nemen de strafoplegging gerelateerd aan de onder 4 en 5 tenlastegelegde feiten. Volgens de steller van het middel wordt aldus het risico gelopen dat de feiten 4 en 5 uiteindelijk twee maal van invloed zijn geweest op de totale straftoemeting.
4. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij arrest van 6 december 2006(1) verdachte wegens 1. en 6. "overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd", 2., 5. en 7. "overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd", 3. "als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden" en 4. "overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld:
- ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde tot hechtenis voor de duur van twee weken;
- ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde tot hechtenis voor de duur van twee weken;
- ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde tot hechtenis voor de duur van twee weken;
- ten aanzien van het onder 7 bewezenverklaarde tot hechtenis voor de duur van twee weken;
- ten aanzien van het onder 1, 4 en 6 bewezenverklaarde tot het betalen van een geldboete van € 1.800,-, subsidiair 23 dagen hechtenis;
- ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden;
- ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van acht maanden. Vervolgens is tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
(ii) De Hoge Raad heeft bij arrest van 30 september 2008 (LJN BD3662, NJ 2009, 494, m.nt. JR) geoordeeld dat het namens de verdachte ingediende middel betreffende de wijziging van de tijdsaanduiding in het onder 4 en 5 tenlastegelegde door het Hof, terecht is voorgesteld. Dit arrest houdt onder het hoofd "beslissing" het volgende in:
"De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 en 5 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige."
(iii) Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 28 januari 2009 houdt in dat de raadsman van verdachte onder meer het volgende heeft aangevoerd:
"De Hoge Raad heeft het arrest van uw hof vernietigd wat betreft de beslissingen van de onder 4 en 5 tenlastegelegde feiten en de strafoplegging. Ik lees het arrest van de Hoge Raad zo dat het hof ten aanzien van alle bewezenverklaarde feiten opnieuw een straf dient op te leggen. Ik verzoek het hof het arrest van de Hoge Raad eveneens zo uit te leggen en ten aanzien van alle bewezenverklaarde feiten de straf te bepalen."
(iv) Het Hof heeft onder het hoofd "strafmotivering", voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
"Nu de Hoge Raad de bestreden uitspraak met betrekking tot de strafoplegging heeft vernietigd, dient het hof thans bij de strafbepaling ook de door dit hof bij arrest van 6 december 2006 onder 1 en 6 bewezenverklaarde feiten te betrekken. Anders dan de raadsman legt het hof het arrest van de Hoge Raad aldus uit dat de onder 2, 3 en 7 bewezenverklaarde feiten voor wat betreft de strafbepaling niet meer aan het oordeel van dit hof zijn onderworpen.
De advocaat-generaal heeft - er daarbij van uitgaande dat de door dit hof bij bovengenoemd arrest ter zake van de onder 2, 3 en 7 bewezenverklaarde feiten opgelegde straffen onherroepelijk zijn geworden, alsmede de ter zake van feit 6 opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen - gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, en ter zake van het onder 4 tenlastegelegde tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de geldboete voor de feiten 1 en 6 zal worden vastgesteld op EUR 1.000,--, subsidiair 20 dagen hechtenis."
(v) Voorts heeft het Hof onder het hoofd "beslissing" het volgende overwogen:
"Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 4 en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 2 (twee) weken.
Beveelt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
ten aanzien van het onder 1, 4 en 6 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 20 (twintig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het feit onder 4 de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte ter zake van het feit onder 6 de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 6 (zes) maanden."
5. De rechter naar wie de Hoge Raad na vernietiging van een uitspraak de zaak heeft verwezen of teruggewezen, is gebonden aan de door de Hoge Raad gegeven beslissing.(2) Dit brengt mee dat het Hof op grond van de hiervoor onder 4 sub ii weergegeven beslissing van de Hoge Raad de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw had te berechten en af te doen wat betreft het onder 4 en 5 tenlastegelegde alsmede de strafoplegging ter zake van - mede - de onder 1, 2, 3, 6 en 7 tenlastegelegde feiten, die door het Gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 6 december 2006 waren bewezenverklaard. Door te oordelen dat de onder 2, 3 en 7 bewezenverklaarde feiten voor wat betreft de strafbepaling niet meer aan zijn oordeel zijn onderworpen en enkel ten aanzien van de onder 1, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde feiten straf te bepalen, heeft het Hof de grenzen van zijn terugwijzingsopdracht miskend.(3) Hieraan doet niet af dat de feiten die het Hof niet in zijn strafoplegging heeft betrokken (feiten 2, 3 en 7) overtredingen betreffen en dat het Hof met toepassing van art. 62, eerste lid, Sr voor elke overtreding afzonderlijk een straf diende op te leggen.
Het stond de Hoge Raad vrij om in de beslissing tot terugwijzing de feiten 2, 3 en 7 buiten beschouwing te laten. Dat is echter niet geschied. Naar de redenen daarvoor kan ik slechts gissen. Ik acht niet uitgesloten dat de Hoge Raad gelet op de omstandigheid dat alle strafbare feiten deelname aan het wegverkeer betreffen daarin een zodanige samenhang heeft gezien dat het aangewezen werd geacht voor alle feiten opnieuw de straf te bepalen.
6. Het middel slaagt.
7. Ondanks mijn slotopmerking onder 5 heb ik me nog afgevraagd of de Hoge Raad de zaak zelf zou kunnen afdoen door - overeenkomstig het arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 december 2006 - de door het Hof opgelegde straf voor de feiten 2, 3 en 7 te bepalen op drie maal twee weken hechtenis.(4) In aanmerking genomen dat het Hof deze feiten niet in zijn strafmotivering heeft betrokken, terwijl de rechter bij het bepalen van de straf rekening dient te houden met alle van belang zijnde factoren, lijkt me dit evenwel geen wenselijke afdoening.
8. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan wat betreft de strafoplegging ter zake van de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 bewezenverklaarde feiten, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 In de toelichting op het middel wordt bij kennelijke vergissing gesteld dat dit arrest dateert van 6 november 2006.
2 Vgl. HR 17 oktober 2006, LJN AY7773, NJ 2006, 579, HR 18 januari 2005, LJN AR1860, NJ 2005, 154, m.nt. De Jong, rov. 4.3, HR 4 januari 2005, LJN AR5740, rov. 3.5 en HR 27 februari 1996, NJ 1996, 478.
3 Vgl. HR 21 april 2009, LJN BH5188 ('s Hofs oordeel dat het dictum van het arrest van de Hoge Raad tot het nemen van beslissingen omtrent de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel was beperkt, berust op een onjuist lezing van dat arrest)..
4 Vgl. HR 6 april 2010, LJN BL0651.