ECLI:NL:PHR:2010:BM6770
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Fokkens
- Rechtspraak.nl
Herziening van veroordeling wegens poging tot inbraak en diefstal met geuridentificatieproef
In deze zaak gaat het om een herzieningsaanvraag van de aanvrager, die eerder door het Gerechtshof te Arnhem is veroordeeld voor poging tot diefstal en diefstal. De veroordeling vond plaats op 6 februari 2001, waarbij de aanvrager een werkstraf van 180 uren kreeg opgelegd, later omgezet in een gevangenisstraf van vier maanden. De herzieningsaanvraag is ingediend door mr. R.D. Meerman, advocaat te Amsterdam, en steunt op de stelling dat de veroordeling niet zou zijn uitgesproken indien de rechter op de hoogte was geweest van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid van de geuridentificatieproef die in de zaak is uitgevoerd.
De feiten van de zaak zijn als volgt: op 7 december 1999 vond er een poging tot inbraak plaats in een bedrijfspand in Emmeloord, waarbij de aanvrager kort na de inbraak in de omgeving werd aangehouden. Hij bevestigde dat zijn auto, die in de buurt van de plaats delict was aangetroffen, van hem was. Daarnaast werd op 1 december 1999 een inbraak in hetzelfde bedrijfspand gepleegd, waarbij een laptop werd gestolen. Deze laptop werd later bij de aanvrager aangetroffen.
De Hoge Raad heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat geuridentificatieproeven die door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland zijn uitgevoerd, vaak niet als betrouwbaar kunnen worden beschouwd. Dit is relevant voor de onderhavige zaak, omdat de geuridentificatieproef die in deze zaak is uitgevoerd, mogelijk niet op deugdelijke wijze is uitgevoerd. De Hoge Raad concludeert dat, indien de rechter bekend was geweest met deze onregelmatigheid, het resultaat van de geuridentificatieproef niet als bewijs had mogen dienen.
De Hoge Raad heeft de herzieningsaanvraag ongegrond verklaard, maar benadrukt dat het bewijs in deze zaak moet worden beoordeeld in het licht van de beschikbare bewijsmaterialen, zonder de geuridentificatieproef. De conclusie van de Hoge Raad is dat er onvoldoende bewijs is om de aanvrager vrij te spreken, ondanks de twijfels over de geuridentificatieproef.