ECLI:NL:PHR:2010:BM6412
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Vervangende toestemming voor emigratie van een ouder met een minderjarig kind
In deze familierechtelijke zaak, die zich afspeelt in het kader van de Wet op de rechterlijke organisatie, gaat het om de vraag of een moeder vervangende toestemming kan krijgen om met haar minderjarige zoon naar Singapore te emigreren. De ouders, die gezamenlijk het gezag over hun zoon uitoefenen, hebben van oktober 2003 tot juli 2008 een relatie gehad. De vader heeft de zoon erkend en heeft twee dagen per week contact met hem. De moeder heeft de rechtbank verzocht om vervangende toestemming, omdat de vader zijn toestemming voor de emigratie niet gaf. De rechtbank te Amsterdam heeft het verzoek van de moeder op 27 mei 2009 afgewezen, en het gerechtshof te Amsterdam heeft deze beslissing op 3 november 2009 bekrachtigd.
In cassatie is de moeder in beroep gegaan, waarbij zij zich richtte op een specifieke overweging van het hof. Het hof had in zijn uitspraak de belangen van de moeder en de vader afgewogen, waarbij het belang van het kind voorop stond. De moeder stelde dat het hof onvoldoende rekening had gehouden met haar fundamentele recht op vrijheid van verplaatsing, zoals vastgelegd in het Vierde Protocol bij het EVRM. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad merkte op dat de klacht niet voldeed aan de eisen die aan een cassatiemiddel worden gesteld, omdat het niet duidelijk was tegen welke overwegingen de klacht precies was gericht.
De Hoge Raad concludeerde dat de beslissing van het hof niet in strijd was met de wet en dat de belangenafweging die het hof had gemaakt, correct was. De Hoge Raad benadrukte dat de belangen van het kind, in dit geval het behoud van persoonlijk contact met beide ouders, zwaar wogen in de beslissing. De conclusie van de Hoge Raad was dat het cassatieberoep van de moeder niet kon slagen en dat de eerdere uitspraken van de rechtbank en het hof in stand bleven.