ECLI:NL:PHR:2010:BL7699
Parket bij de Hoge Raad
- M.J. Vellinga
- Rechtspraak.nl
Verhouding strafrecht en bestuursrecht bij belastingaangifte en valsheid in geschrift
In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de verhouding tussen strafrecht en bestuursrecht in het kader van een strafrechtelijke vervolging wegens onjuiste belastingaangiften. De verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem veroordeeld voor het opzettelijk doen van onjuiste en onvolledige aangiften inkomstenbelasting over de jaren 1998 tot en met 2001, waarbij hij stelselmatig een te laag belastbaar inkomen heeft opgegeven. De Hoge Raad oordeelt dat de strafrechter zich een zelfstandig oordeel moet vormen over de vraag of de verdachte een te laag belastbaar inkomen heeft opgegeven, ongeacht het feit dat er nog geen definitieve beslissing van de belastinginspecteur is genomen over de navorderingsaanslagen waartegen de verdachte bezwaar heeft gemaakt.
De Hoge Raad benadrukt dat het enkele feit dat de fiscale kwalificatie van de inkomsten onder de Wet IB voor discussie vatbaar is, niet relevant is voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde. De verdachte heeft in de tenlastegelegde periode aanzienlijke inkomsten verkregen uit werkzaamheden in Duitsland, die hij ten onrechte niet heeft aangegeven in zijn aangiften. De Hoge Raad stelt vast dat de verdachte als binnenlandse belastingplichtige moet worden aangemerkt en dat hij zijn wereldinkomen moet aangeven, ongeacht de fiscale kwalificatie van die inkomsten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat de Hoge Raad geen gronden heeft aangetroffen om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van de verdachte, waarmee de veroordeling door het Gerechtshof in stand blijft. De zaak illustreert de complexiteit van de interactie tussen strafrechtelijke en bestuursrechtelijke oordelen, vooral in belastingzaken.