ECLI:NL:PHR:2010:BL7675

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02664
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Machielse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op supermarkt te Amstelveen met gegronde bewijsklacht

In deze zaak gaat het om een overval op een supermarkt in Amstelveen die plaatsvond op 20 mei 2006. De verdachte, samen met anderen, heeft een geldbedrag van € 14.405,82 ontvreemd, waarbij geweld en bedreiging met geweld tegen de aanwezige slachtoffers zijn gepleegd. De Hoge Raad heeft in zijn arrest geoordeeld dat er een gegronde bewijsklacht is, omdat een proces-verbaal van een deel van het onderzoek ter terechtzitting ontbreekt. Dit gebrek aan bewijs heeft invloed op de controleerbaarheid van de uitspraak van het hof. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de overval, onder andere door getuigenverklaringen en videobeelden die de verdachte in de nabijheid van de overval tonen. De verdachte heeft ontkend de medeverdachten te kennen, maar de rechtbank heeft deze ontkenning als leugenachtig bestempeld, gezien de telefoongegevens die frequent contact met de medeverdachten aantonen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte een cruciale rol heeft gespeeld in de uitvoering van de overval, door de deur te openen voor de medeverdachten. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het gerechtshof, omdat de gebezigde bewijsmiddelen niet voldoende waren om de bewezenverklaring van het medeplegen te ondersteunen. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het arrest van het hof niet in stand kan blijven en dat de zaak opnieuw moet worden berecht.

Conclusie

Nr. 08/02664
Mr. Machielse
Zitting 9 maart 2010
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof Amsterdam heeft verdachte op 12 juni 2008 voor "diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. Een deel van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen heeft het hof onttrokken aan het verkeer, van een ander deel heeft het hof de teruggave gelast aan [A]. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest omschreven.
2. Mr. M.L. Van Gaalen, advocaat te Amsterdam, heeft cassatie ingesteld. Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende drie middelen van cassatie. Daarna heeft mr. Kuijper tijdig het eerste en tweede middel nog aangevuld.
3.1. Het eerste, aangevulde middel klaagt dat het proces-verbaal van de zitting van het hof van 6 november 2007 en de pleitnota die volgens het proces-verbaal op de zitting van 29 mei 2008 is overgelegd zich niet bij de stukken bevinden die de Hoge Raad heeft ontvangen.
3.2. Het proces-verbaal van 29 mei 2008 houdt onder meer het volgende in:
"De raadsman voert het woord tot verdediging. Hij doet dit aan de hand van zijn pleitaantekeningen, die door hem aan het hof worden overgelegd en bij de stukken van het dossier worden gevoegd. Hij voert daarbij een verweer als weergegeven in het arrest."
Het arrest vermeldt dat het is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 13 december 2006 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 6 november 2007, 29 januari 2008, 22 april 2008 en 29 mei 2008.
3.3. De steller van het middel heeft zich bijtijds gewend tot de griffie van de Hoge Raad met het verzoek de ontbrekende stukken naar haar op te zenden, welk verzoek is doorgeleid naar de rolraadsheer. Een deel van de verzochte stukken is aan de steller van het middel toegezonden, maar niet het proces-verbaal van 6 november 2007 en een pleitnota van 29 mei 2008. Wel is een brief van 18 december 2008 van [betrokkene 1], namens de voorzitter van de strafkamer van het hof aan de strafadministratie van de Hoge Raad verstrekt waarin het standpunt van die voorzitter wordt medegedeeld, inhoudende dat op 29 mei 2008 niet overeenkomstig een overgelegde pleitnota is gepleit.
3.4. Wat daarvan ook zij, feit blijft dat een proces-verbaal van een deel van het onderzoek ter terechtzitting naar aanleiding waarvan het bestreden arrest is gewezen, ontbreekt en dat de Hoge Raad in zoverre zijn controlerende taak niet volledig kan uitoefenen.
Het middel is in zoverre gegrond.
4.1. Het tweede, aangevulde middel klaagt dat de gebezigde bewijsmiddelen niet redengevend zijn voor de bewezenverklaring, althans dat het hof niet adequaat heeft gereageerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over het bewijs.
4.2. Bewezenverklaard is dat
"hij op 20 mei 2006 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van 14.405,82 euro, toebehorende aan winkelbedrijf [A], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en zijn mededaders een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, hebben gericht op het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en tegen voornoemde [slachtoffer 2] hebben gezegd: "Ga liggen, ga liggen, want anders doen we je wat", en tegen voornoemde [slachtoffer 3] hebben gezegd: "Als jullie niet meewerken, schiet ik hem kapot", daarbij het vuurwapen, althans het op een vuurwapen gelijkend voorwerp, richtend op het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en de armen en/of de benen van voornoemde [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] met tie-wraps hebben vastgebonden of laten vastbinden."
4.3. Het hof doet deze bewezenverklaring rusten op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal met nummer 2006130522-4, op 20 mei 2006 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde bladzijden 1 tot en met 6).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik ben assistent-bedrijfsleider bij de [A] in Amstelveen. Op 20 mei 2006 was ik in de winkel aanwezig. Ik heb om 17.57 uur de winkel gesloten. Daarop zag ik twee mij onbekende mannen aan de deurzijde voor de kassa's in mijn richting lopen. Ik zag dat één van de jongens een pistool uit zijn zak haalde en ik hoorde hem zeggen: "Dit is een overval". Ik zag dat de overvaller het vuurwapen op mij gericht hield. Ik zag en hoorde dat [slachtoffer 2] (het hof begrijpt: [slachtoffer 2]) van de overvallers op haar buik moest gaan liggen. Ik moest ook op mijn buik gaan liggen. Mijn collega [slachtoffer 3] (het hof begrijpt: [slachtoffer 3]) moest [slachtoffer 2] vastbinden met tie-wraps. Vervolgens werden [slachtoffer 3] en ik ook vastgebonden met onze handen op onze rug. Mijn polsen werden met grof geweld bij elkaar gesnoerd. Wij moesten allemaal opstaan en lopen. In het magazijn gekomen moesten wij allemaal weer op de vloer gaan liggen. Er werd door de overvallers gevraagd wie de kluissleutel had. Ik zei dat die aan de kluis zat. Overvaller twee vroeg waar de kluis stond. Ik zag en hoorde dat overvaller twee [verdachte] (het hof begrijpt nu en in het vervolg: [verdachte], de verdachte) meetrok. Ze liepen daarna het magazijn uit. Overvaller een bleef bij ons in het magazijn achter. Ik zag dat [verdachte] en de andere overvaller terugkwamen met een vuilniszak. De overvaller die bij ons stond, bond [slachtoffer 3] en [verdachte] vast en de ander bond mijn benen vast. Hij bond mijn been aan een stang vast. Hij bond daarna [slachtoffer 2] met tie-wraps vast aan mijn lichaam. De overvallers zijn daarna weggelopen.
2. Een proces-verbaal met nummer 2006130522-2, op 20 mei 2006 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde bladzijden 11 tot en met 14).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven als verklaring van [slachtoffer 2]:
Op 20 mei 2006 heb ik de hele dag bij [A] (het hof begrijpt te Amstelveen) achter de kassa gezeten. Ik zag dat [slachtoffer 1] (het hof begrijpt nu en in het vervolg: [slachtoffer 1]) stond te praten met twee jongens. Ik hoorde: "dit is een overval", loop
allemaal naar achteren". Ik zag dat [slachtoffer 1] ging liggen. Tegen mij zeiden ze: "Ga liggen, ga liggen, want anders doen we je wat". Ik ben toen op de grond gaan liggen. Ondertussen deed mijn donkere collega (het hof begrijpt [slachtoffer 3]) tie-wraps om mijn polsen achter op mijn mg. Daarna werd mijn donkere collega geboeid. [Slachtoffer 1] werd vastgemaakt aan een papiercontainer. Ik werd met mijn rechterbeen aan [slachtoffer 1]s handen vastgemaakt.
3. Een proces-verbaal met nummer 2006130522-5, op 20 mei 2006 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde bladzijden 17 tot en met 20).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van: [slachtoffer 3]:
Ik ben aan het einde van de middag getuige geweest van een gewapende overval door twee daders met een pistool. Ik zag dat [slachtoffer 1] om 18.00 uur de schuifdeuren van de winkel dichtdeed. Naast deze deuren bevindt zich een andere deur. Deze deur is steeds dicht en is van buitenaf niet open te maken. Op een gegeven moment zag ik 2 jongens bij de kassa staan. Ik zag dat ze [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1]) voor zich uit duwden. Ik hoorde dader 2 tegen mij zeggen: "Als jullie niet meewerken, schiet ik hem kapot". Ik zag toen dat dader 2 een klein zwart pistool in zijn hand had en dat hij het pistool richtte op de rug van [slachtoffer 1]. Ik hoorde dat dader een tegen mij zei dat ik [slachtoffer 2] moest vastbinden. Hij gaf mij een tie-wrap.
4. Een proces-verbaal met nummer 2006130522-1, op 20 mei 2006 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde bladzijde 8).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant voornoemd:
Op 20 mei 2006 te 18.30 uur stelde ik een onderzoek in.
[Betrokkene 2], regiomanager van de [A], deelde mij mede dat er in totaal een bedrag van EUR 14.405,82 is ontvreemd bij de overval op de [A] te Amstelveen. Genoemd bedrag bestond uit muntstukken en bankbiljetten in coupures van 5, 10, 20 en 50 euro.
5. Een proces-verbaal met nummer 2006130522-28 op 13 september 2006 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina's 90 ev.)
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven als verklaring van [betrokkene 3]:
[verdachte] maakt gebruik van het mobiele telefoonnummer 06-[001]. Hij heeft daar sinds begin 2006 een abonnement op.
[verdachte] heeft mij ongeveer € 1500,- in bewaring gegeven, het was een bedrag in muntstukken van 2 euro en verschillende coupures bankbiljetten, oplopend tot € 50,--. Hij bracht het geld in een boterhamzakje. Het was in ieder geval voor zijn verjaardag.
6. Een proces-verbaal met nummer 2006130522 op 11 juli 2006 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (doorgenummerde pagina's 56 ev.).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven als verklaring van verbalisant:
Naar aanleiding van een uitzending van ter Plaatse van RTV Noord-Holland werd door een melder aan de hand van de getoonde foto's van de daders van de overval op 20 mei 2006 op supermarkt [A] te Amstelveen herkend: [betrokkene 4], wonende [a-straat 1] te [woonplaats]. In het onderzoek naar de overval is een technische actie gestart op telefoonnummer 06-[001] van [verdachte].
Uit de taps blijkt dat er frequent contact is met de telefoonnummers 06[002] en 06[003], op naam van [betrokkene 5], wonende [a-straat 1] te [woonplaats].
7. Een schriftelijk stuk (dossierpagina 61) inhoudende een telefoongesprek tussen tel nr. 06[001] op naam van [verdachte] en 06-[003] dd 24 mei 2006 om 17.20 uur:
[verdachte] belt naar NNman
NN: Ja, [verdachte]
[verdachte]: waar is je broer
NN: ik weet het echt niet
[verdachte]: als hij komt dan moetje bij komen aanbellen, oké. Ik heb hem nodig. Zeg tegen hem dat het belangrijk is lul.
[verdachte]: eeh, om dinges, je weet toch wel.
8. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 29 januari 2008, inhoudende voorzover van belang:
Ik kende de dader, [betrokkene 6], ik ken zijn hele familie uit onze buurt. De advocaat-generaal houdt mij voor dat ik in een periode van 1 maand (het hof begrijpt: de maand mei 2006) 28 keer gebeld heb naar [betrokkene 6]. Ik zeg u dat ik hem niet te pakken kreeg en dat het broertje van [betrokkene 6] zei dat ik maar terug moest bellen. De jongste raadsheer houdt me voor dat ik in een telefoongesprek met de broer van [betrokkene 6] heb gezegd dat ik [betrokkene 6] nodig had en dat het heel belangrijk was. Dat klopt inderdaad.
9.1 De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 22 april 2008, inhoudende voorzover van belang:
In de [A] was ik schoonmaker. De schoonmaakmachine is een dweilmachine voor vloeren. Voor de middeningang van de [A] ligt een mat. Je moet met de machine over die mat heengaan om goed langs de rechterdeur te kunnen lopen en daar de vloer schoon te maken. Als je voor de rechterdeur langs komt, kom je bij de ingang uit. Ik ben degene die op bladzijde 2 (het hof begrijpt van de door de getuige-deskundige Hellenbrand op die zitting overgelegde fotomap) met de schoonmaakmachine langs de deur gaat.
9.2 De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 mei 2008, inhoudende voorzover van belang:
Ik heb destijds 2 à 3 minuten gedaan over het schoonmaken van het halletje voor de deur.
10. De verklaring van de getuige-deskundige R.W.F. Hellenbrand, digitaal rechercheur van regiopolitie Amsterdam-Amstelland, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 22 april 2008, inhoudende voorzover van belang:
U zegt mij dat de vraag is of uit de videobeelden blijkt of op 20 mei 2006 de buitendeur van de [A] te Amstelveen door de verdachte open of op een kier is gezet. Ik heb de beelden gericht op de ingang in de juiste volgorde gezet. Ik heb de beelden geprint en voor u in een mapje gedaan. Ik leg dat mapje aan u over.
De vraag was: Hoe zijn de overvallers binnengekomen? Ik ben toen gaan terugrechercheren. Ik zag de lichtstreep bij de deur en ik zag dat deze te zien was nadat de verdachte met de schoonmaakmachine was langsgelopen.
Op blad 6, tweede foto, zie je geen lichtstreep meer, nadat de overvallers naar binnen zijn gegaan.
11. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2006130522-1 op 29 mei 2006 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (doorgenummerde pagina's 51-52).
Dit proces verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Op 24 mei 2006 heb ik in het overvallen filiaal van de [A] een ander onderzoek ingesteld.
Ik zag dat de toegang tot de winkel bestaat uit twee schuifdeuren die elektronisch worden geopend als er iemand binnen wil door een detectie. Dit waren de deuren die gesloten waren net voor de overval.
Naast de schuifdeuren is een enkele deur gepositioneerd, die van buitenaf alleen kan worden geopend met een sleutel. Deze deur is altijd gesloten voor het publiek. Deze deur is gemakkelijk te openen vanuit de winkel, middels de deurkruk van de deur. Er is een camera met videosysteem opgesteld richting deze deur. Het betreft een time laps systeem. Ik heb de opname van deze camera, net voor en tijdens de overval bekeken. Ik zag dat na sluiting van de zaak de schuifdeuren voor het publiek waren afgesloten. Ik zag dat een werknemer van [A] langs de schuifdeuren liep met een schoonmaakmachine, Ik zag dat de schuifdeuren dicht bleven. Ik zag dat de werknemer met de schoonmaakmachine de enkele deur passeerde. Ik zag dat onder de deur een donkere schaduwlijn was. Ik zag dat nadat de schoonmaakmachine was gepasseerd, de schaduwlijn veranderde. Ik zag dat een gedeelte van de donkere schaduwlijn lichter geworden was. Ik zag dat de deur een afwijking vertoonde met de parallel meelopende tegels op de vloer. Ik zag dat voordat (het hof begrijpt: de schoonmaker met de machine) de deur was gepasseerd de voeglijn van de tegels parallel liep met de deur. Ik zag dat, nadat de schoonmaakmachine was gepasseerd, de voeglijn van de vloer niet meer helemaal parallel liep. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat de deur iets kierde. Vrijwel direct nadat de schoonmaakmachine uit beeld was, zag ik een opname dat er twee mannen de winkel binnenkwamen via die enkele deur. Zonder enige aarzeling werd door hen de deur geopend, niet gebruikmakende van een sleutel. De deur moet dus opengestaan hebben."
4.4. Voorts heeft het hof in zijn arrest nog een bewijsoverweging van de rechtbank overgenomen met de volgende inhoud:
"Bewijsoverweging
Uit de getoonde beelden ter zitting, het proces-verbaal van bevindingen van 23 mei 2006 met bijlage, zijnde 12 afdrukken van foto's (bladzijden 40 en verder van het proces-verbaal) en het proces-verbaal van bevindingen van 29 mei 2006 (bladzijde 51 van het dossier) blijkt dat verdachte met de dweilmachine langs de dichte zijtoegangsdeur loopt en dat, nadat verdachte de deur is gepasseerd, de deur op een kier staat. Deze deur is zonder sleutel slechts van binnenuit te openen.
Dat de deur dicht was op het moment dat verdachte de deur passeerde, blijkt uit de donkere schaduwlijn onder de deur. Nadat verdachte de deur gepasseerd was, veranderde de schaduwlijn. De schaduwlijn werd lichter. De officier van justitie heeft op de zitting verklaard dat het tijdsverloop tussen het moment dat op de beelden te zien is dat verdachte langs de deur
loopt en het moment dat op de beelden te zien is dat de deur op een kier geopend is, seconden is. De officier van justitie heeft voorts verklaard dat het tijdsverloop tussen het moment dat op de beelden te zien is dat de deur op een kier geopend is en het moment dat op de beelden te zien is dat de medeverdachten binnenkomen enkele minuten kan bedragen. Voorts heeft verdachte in zijn verklaring, bij de politie afgelegd op 12 september 2006 (bladzijde 71 en verder), ontkend [betrokkene 4] te kennen en gezegd die naam ook voor het eerst te horen. Nadat hij werd geconfronteerd met telefoongegevens die kunnen wijzen op het tegendeel, heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen, evenals in zijn daarop volgende verklaringen, afgelegd bij de politie en ter zitting. De rechtbank vat voornoemde verklaring van verdachte op als een leugenachtige verklaring, ter bemanteling van de waarheid omtrent zijn betrokkenheid bij de overval op de [A] supermarkt, nu uit opgenomen telefoongesprekken en een sms-bericht (bladzijden 61 tot en met 65 van het proces-verbaal) en de verklaring van [betrokkene 7], bij de politie afgelegd op 5 oktober 2006 (bladzijde 114 en verder), blijkt dat verdachte en [betrokkene 4] elkaar wel degelijk kennen. Verder blijkt uit de verklaring van de zus van verdachte, afgelegd bij de politie op 13
september 2006 (bladzijde 90 en verder), en een opgenomen gesprek tussen verdachte en zijn zus op 17 september 2006 (bladzijde 66 van het proces-verbaal) dat verdachte zijn zus een bedrag van ongeveer 1500 euro, in muntstukken van 2 euro en coupures oplopend tot 50 euro, in bewaring had gegeven. Volgens haar verklaring heeft verdachte het geld 1 tot 4 weken voor zijn verjaardag aan haar gegeven. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte een afwijkend inkomsten- en uitgavenpatroon heeft. Uit de aangifte (bladzijde 8 van het proces-verbaal) blijkt dat de buit heeft bestaan uit kleine coupures (5 tot 10 euro) en een bedrag van ongeveer 7000 euro aan muntgeld. Hoewel daartoe meermalen uitgenodigd, heeft verdachte zowel bij de politie als ter zitting hierover niet willen verklaren. Nu verdachte ten aanzien van hierboven genoemd belastend materiaal, dat dringend vraagt om een uitleg, geen enkele verklaring meer heeft willen geven, is de rechtbank van oordeel dat verdachte het na te noemen primair, eerste deel telastegelegde heeft begaan."
Daaraan heeft het hof nog een eigen overweging toegevoegd:
"Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep van 29 mei 2008 aangevoerd dat het tijdsverloop tussen het moment dat de verdachte met de schoonmaakmachine de deur aan de binnenkant van [A] passeert en het moment dat de deur openstaat zodanig groot is dat niet valt uit te sluiten dat een ander dan de verdachte de deur heeft opengemaakt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van het verhandelde op de terechtzittingen in hoger beroep van 29 januari 2008 (op welke zitting onder meer de relevante beelden van een van de videocamera's van [A] zijn vertoond) en op de terechtzittingen van 22 april 2008 en 29 mei 2008 (op welke terechtzittingen onder meer de getuige-deskundige R.F.W. Hellebrand, digitaal rechercheur, naar aanleiding van die beelden is gehoord), is het volgende komen vast te staan:
- op de beelden is te zien dat de schoonmaker om 00.37.23 uur in beeld komt en om 00.39.05 bijna uit beeld verdwijnt;
- in genoemd tijdsbestek is in het halletje aan de binnenkant van de deur van [A] slechts één persoon waar te nemen, en wel de persoon met de schoonmaakmachine, van wie verdachte verklaard heeft dat hij die persoon is;
- verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer 2 à 3 minuten heeft gedaan over het schoonmaken van het halletje voor de deur;
- om 00.39.13 uur is te zien dat de deur op een kier staat;
- om 01.46.06 uur is te zien dat de eerste overvaller eraan komt;
- om 01.47.13 uur zijn alle overvallers binnen;
- om 01.02.00 uur is buiten winkelend publiek te zien, waaronder mensen met een kinderwagen die naar de desbetreffende deur van [A] toelopen, bij de deur blijven stilstaan, de kinderwagen keren en weglopen. Om 01.03.23 uur zijn ze weer een aantal meters van de deur van [A] verwijderd.
Op grond van het voorgaande, in het bijzonder in aanmerking genomen de verklaring van de verdachte dat hij ongeveer 2 à 3 minuten gedaan heeft over het schoonmaken van het halletje voor de deur, bestaat er naar het oordeel van het hof geen reële mogelijkheid dat tussen het moment dat de verdachte met de schoonmaakmachine de deur van [A] aan de binnenkant passeert en het moment dat de deur op een kier staat, een ander dan verdachte de deur heeft opengedaan. Het hof heeft dit tijdsverloop mede gerelateerd aan de tijd die de waargenomen handelingen van de mensen met de kinderwagen in beslag hebben genomen.
De verklaring van de verdachte dat het geld dat hij bij zijn zus in bewaring had gegeven, bestemd was voor een vakantie in Mexico acht het hof ongeloofwaardig, nu die reis nog niet was geboekt en hij zijn geldzaken altijd via de bank afhandelde."
4.5. De steller van het middel voert aan dat bewijsmiddel 5, de verklaring van de zus van verdachte, niet uitsluit dat verdachte de € 1500 aan zijn zus in bewaring heeft gegeven na 20 mei 2006, maar ziet daarbij over het hoofd dat de rechtbank in haar bewijsoverweging heeft verwezen naar een verklaring van de zus van verdachte waarin deze medegedeeld heeft dat verdachte het geld een tot vier weken voor zijn verjaardag aan haar heeft gegeven. Nu verdachte op 26 mei jarig is is de mogelijkheid die het middel oppert door het hof uitgesloten. De steller van het middel betoogt ook nog dat de pogingen die verdachte ondernomen heeft om contact te zoeken met een dader van de overval evenmin redengevend kunnen zijn, maar ziet daarbij ook over het hoofd dat de rechtbank in de overgenomen bewijsoverweging zich ook hier over heeft uitgelaten. De rechtbank heeft immers overwogen dat de verdachte aanvankelijk heeft ontkend [betrokkene 4] te kennen en heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen toen hij werd geconfronteerd met de telefoongegevens waaruit blijkt dat verdachte zeer frequent contact heeft gezocht met deze [betrokkene 6]. De rechtbank heeft daaruit geconcludeerd dat verdachtes aanvankelijke ontkenning deze dader te kennen leugenachtig is en dient ter bemanteling van de waarheid over zijn betrokkenheid bij de overval.
Anders dan de steller van het middel kennelijk meent betekent het feit dat de verdachte nadien op deze verklaring is teruggekomen en heeft toegegeven dat deze verklaring leugenachtig was niet dat deze verklaring daardoor haar leugenachtig karakter verliest.
In de bewijsoverweging van de rechtbank wordt weergegeven hoe volgens de officier van justitie veranderingen op de beelden die door de camera zijn gemaakt dienen te worden geïnterpreteerd. Dat is alles. Het hof heeft niet een verklaring van de officier van justitie voor het bewijs gebruikt. Voorafgaande aan de weergave van de interpretatie van de officier heeft de rechtbank in de bewijsoverweging haar eigen waarnemingen en conclusies weergegeven, die erop neerkomen dat verdachte langs de deur loopt en dat nadien de deur op een kier staat. Voorts wordt in de oorspronkelijke schriftuur nog geklaagd over tegenstrijdigheid van bewijsmiddelen. In haar bewijsoverweging heeft de rechtbank verwezen naar de aangifte waarin sprake is van een buit die bestaat uit kleine coupures (€5 tot €10) en muntgeld, terwijl het hof voor het bewijs heeft gebruikt een aangifte, bewijsmiddel 4, waarin sprake is van een bedrag dat bestond uit muntstukken en bankbiljetten in coupures van 5, 10, 20 en 50 euro, hetgeen ook aansluit bij de verklaring van de zus van verdachte over het bedrag dat verdachte haar in bewaring heeft gegeven. Deze tegenstrijdigheid is naar mijn mening van ondergeschikt belang, omdat de verklaring waarnaar de rechtbank in haar bewijsoverweging verwijst klaarblijkelijk een aanvankelijke verklaring is, die bovendien geen recht doet aan de algemene ervaring dat ook bij de [A] niet alleen met biljetten van € 5 en € 10 wordt betaald. Bewijsmiddel vier is kennelijk de neerslag van een nauwkeuriger vaststelling.
4.6. Het middel komt voorts op tegen de overwegingen van het hof over de interpretatie van de foto's. Het hof zou zijn uitgegaan van een onjuiste berekening en een onjuiste uitleg van de verklaring van de getuige-deskundige Hellebrand. Deze getuige-deskundige heeft ter terechtzitting van 29 mei 2008 verklaard dat de schoonmaker om 00.37.23 links in beeld komt met zijn machine en om 00.38.22 rechts bijna uit beeld is. Om 00.39.05 is de schoonmaker niet meer te zien. Het hof heeft evenwel overwogen dat de schoonmaker om 00.39.05 bijna uit beeld verdwijnt. Aldus heeft het hof de tijd die verdachte in het halletje heeft doorgebracht verkeerd, namelijk te lang, vastgesteld. Dat betekent ook weer dat tussen het moment waarop verdachte het halletje heeft verlaten en het moment waarop de kier van de deur is geregistreerd meer tijd heeft gezeten dan het hof heeft aangenomen, waardoor de mogelijkheid dat een ander dan verdachte de deur van binnenuit heeft opengemaakt weer minder denkbeeldig is geworden.
Het hof heeft zelf de relevante beelden van een van de videocamera's van [A] ter terechtzitting van 29 januari 2008 bekeken. Hetzij heeft de getuige-deskundige zich vergist, hetzij heeft het hof een verkeerde berekening gemaakt. Gegevens op basis waarvan de tweede mogelijkheid moet zijn uitgesloten heb ik niet aangetroffen. En dan wordt de conclusie die het hof trekt over de mogelijkheid dat een derde de deur heeft opengemaakt, gelet op het door het hof berekende tijdsverloop tussen het moment dat verdachte het halletje heeft verlaten en het moment waarop gezien kan worden dat de deur open is gemaakt, bepaald hachelijk.
Deze klacht lijkt mij te slagen.
4.7. Voorts komt het tweede middel op tegen het onderdeel van de overwegingen van het hof waar een vakantie in Mexico ter sprake komt en het gegeven dat de verdachte zijn geldzaken altijd via de bank afhandelde. Deze feiten zouden niet kunnen blijken uit de gebezigde bewijsmiddelen, noch heeft het hof voldoende duidelijk aangegeven aan welke wettige bewijsmiddelen deze gegevens zijn ontleend.
Het betreft hier echter feiten die ten grondslag worden gelegd aan de weerlegging van een uitleg van verdachte over het geld dat hij bij zijn zus in bewaring heeft gegeven. Het zijn geen feiten waarop de bewezenverklaring steunt. Daarom gaat deze klacht niet op.(1)
4.8. Wat in de aanvullende schriftuur nog wordt opgemerkt over de uitdrukkelijk onderbouwde standpunten van de verdediging die betrekking hebben op de interpretatie van de foto's lijkt mij neer te komen op een feitelijke betwisting van de waarnemingen die het hof zelf heeft gedaan, welke in cassatie niet nader kunnen worden getoetst.
Het onderdeel over de tijdsberekening in het tweede middel in de oorspronkelijke schriftuur komt mij gegrond voor.
5.1. Het derde middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen het medeplegen niet kan worden afgeleid. Wat enkel zou kunnen blijken is dat verdachte een deur op een kier heeft gezet, in het bezit zou zijn geweest van € 1500 en na de overval vaak heeft geprobeerd om telefonisch in contact te komen met een van de daders van de overval. Dat is te weinig om de conclusie te kunnen dragen dat verdachte nauw en volledig met de overvallers heeft samengewerkt.
5.2. Het hof heeft de rol die verdachte heeft gespeeld als medeplegen aangemerkt en dat acht ik niet onbegrijpelijk. Het handelen van beide anderen is afgestemd op de actie van verdachte om de deur te openen. De beide anderen moeten op de hoogte zijn gesteld van de gang van zaken binnen de supermarkt. Er moet overleg hebben plaatsgevonden tussen beide anderen en verdachte, een plan van aanpak moet zijn opgesteld op basis van de informatie die verdachte heeft verschaft en er moeten gedetailleerde afspraken zijn gemaakt over de uitvoering van de overval. De bijdrage die verdachte heeft geleverd is van cruciaal belang geweest.
Het middel faalt.
6. De twee eerste middelen komen mij gegrond voor, zodat het arrest naar mijn mening niet in stand kan blijven. Het derde middel faalt en kan volgens mij met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzen van de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 HR 23 oktober 2007, NJ 2008, 70, m.nt. Borgers.