ECLI:NL:PHR:2010:BL6741

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
25 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04954
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. R.A. van der Horst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep en overschrijding inzendtermijn in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de Rechtbank te Haarlem. De verdachte was veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf wegens het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het Hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard omdat hij geen schriftelijke of mondelinge opgave van bezwaren tegen het vonnis had gedaan. De verdediging stelde dat de verdachte had vertrouwd op de informatie van het openbaar ministerie dat er geen inhoudelijke behandeling zou plaatsvinden, wat leidde tot de conclusie dat de niet-ontvankelijkheid onterecht was. De Hoge Raad oordeelde dat de beslissing van het Hof niet begrijpelijk was, gezien de omstandigheden waaronder de verdachte en zijn raadsman handelden. De bijsluiter die aan de verdachte was verstrekt, gaf aan dat hij op een later tijdstip zijn bezwaren kon opgeven, wat de verwarring vergrootte.

Daarnaast werd er ook gekeken naar de overschrijding van de inzendtermijn in cassatie. De Hoge Raad constateerde dat het beroep in cassatie te laat was ingesteld, maar dat deze overschrijding in aanmerking genomen kan worden bij de behandeling van de zaak na terugwijzing. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en terugwijzing van de zaak naar het Hof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling, waarbij rekening gehouden moet worden met de overschrijding van de redelijke termijn in cassatie.

Conclusie

Nr. 08/04954
Mr. Vegter
Zitting: 2 maart 2010
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de Rechtbank te Haarlem waarbij verdachte wegens 1. "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" en 2. "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf met aftrek.
2. Namens de verdachte heeft mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Voorafgaand aan een mogelijke bespreking van de middelen merk ik op dat het cassatieberoep naar het zich laat aanzien te laat is ingesteld. De dagvaarding in hoger beroep is in persoon betekend. De zaak is aan de orde geweest op de terechtzitting van het Hof van 22 juli 2008 en het Hof heeft diezelfde dag arrest gewezen. Namens verdachte is eerst op 15 augustus 2008 beroep in cassatie ingesteld.
Er zijn voorts geen mitigerende omstandigheden aangevoerd ten aanzien van dit tardieve instellen van het beroep. In de toelichting op het eerste middel schrijft de raadsman slechts dat hij op 14 augustus een afschrift van het arrest van 22 juli 2008 ontving met een begeleidend schrijven d.d. 13 augustus 2008 en dat hij vervolgens op 15 augustus 2008 tijdig cassatieberoep heeft ingesteld. Waar de raadsman op baseert dat hij tijdig beroep heeft ingesteld legt hij verder niet uit.
4. Op het eerste gezicht lijkt het er op dat verdachte niet-ontvankelijk is in het cassatieberoep. Gelet op hetgeen hieronder in het kader van middel 1 aan de orde komt, acht ik dat een niet acceptabele uitkomst. De verdediging mocht immers vertrouwen op de inlichtingen verstrekt door het openbaar ministerie dat er geen inhoudelijke behandeling zou plaatsvinden. In de praktijk is het in dit soort gevallen gebruikelijk dat een raadsman die meent dat het weinig zin heeft dat verdachte in het kader van de verlenging voorlopige hechtenis wordt gehoord contact opneemt met zijn cliënt die aanvankelijk te kennen heeft gegeven wel te willen worden gehoord om het belang daarvan te bespreken. Ik sluit niet uit dat het hier ook zo is gegaan en verdachte dus na contact met zijn raadsman heeft te kennen gegeven dat hij afstand deed van het aanwezigheidsrecht. Die afstandverklaring mag hier niet gezien worden als een algemene afstandverklaring, maar heeft slechts te gelden voor de aanwezigheid bij het behandelen van de vordering tot verlenging van de voorlopige hechtenis. Dat klemt te meer nu de raadsman in het onderhavige geval ook nog contact met de voorzitter van de strafkamer heeft gehad.
5. Gelet hierop acht ik het aangewezen inhoudelijk op de voorgestelde middelen in te gaan.
6. Het eerste middel klaagt dat het Hof verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, althans dat deze beslissing van het Hof onbegrijpelijk is.
7. Blijkens de akte hoger beroep is namens verdachte op 18 juni 2008 hoger beroep ingesteld. Onder de stukken die aan de Hoge Raad zijn gezonden bevindt zich een afschrift van de dagvaarding hoger beroep om te verschijnen op dinsdag 22 juli 2008 om 9.45 uur, welke dagvaarding blijkens de akte van uitreiking op donderdag 10 juli 2008 om 11.45 uur aan verdachte in persoon is uitgereikt, met daaraan gehecht een schrijven van de Advocaat-Generaal bij het Hof, dat blijkens de akte van uitreiking op donderdag 10 juli 2008 om 11.46 uur is uitgereikt, dat op die zitting van 22 juli 2008 een vordering tot verlenging van de gevangenhouding behandeld zal worden, dat verdachte op die vordering kan worden gehoord en dat het verhoor uitsluitend gaat over de verlenging van het voorarrest, in afwachting van de terechtzitting in hoger beroep. Met de hand is achter de zin "dat een vordering tot verlenging van het tegen hem, verdachte verleende bevel tot gevangenhouding zal worden ingediend op dinsdag, 22 juli 2008 te 09:45 uur" toegevoegd "+ rol/regiezitting".
Onderaan dit schrijven heeft verdachte op de daartoe bestemde plaats ingevuld dat hij "wel" gehoord wil worden "op bovengenoemde vordering (en wederom handgeschreven:) + rol/regiezitting".
8. Voorts bevindt zich onder de stukken een dubbel van de dagvaarding in hoger beroep, waarop vermeld staat "Afschrift aan raadsman verstrekt op: (handgeschreven:) 8 juli 2008 + bijsluiter". Bedoelde bijsluiter zit achter de dagvaarding en houdt onder meer in:
"Zojuist heeft u de vordering van de advocaat-generaal tot verlenging van uw gevangenhouding ontvangen alsmede de dagvaarding voor de behandeling van uw strafzaak in hoger beroep.
Het gerechtshof zal zo spoedig mogelijk een beslissing nemen over de vordering verlenging gevangenhouding van de advocaat-generaal.
Met betrekking tot de behandeling van uw strafzaak bericht ik u dat op de in de dagvaarding genoemde datum een rol/regiezitting zal plaatsvinden.
Dit houdt in dat u op deze zitting gevraagd zal worden wat uw bezwaren tegen het door de rechtbank gewezen vonnis zijn en tevens zullen eventuele onderzoekswensen van u, uw raadsman en/of de advocaat-generaal geïnventariseerd worden.
Aan de hand hiervan zal het gerechtshof in overleg met alle betrokkenen een datum voor de inhoudelijke behandeling van uw strafzaak vaststellen.
De inhoudelijke behandeling van uw strafzaak zal op de vastgestelde datum uiteraard alleen plaats kunnen vinden als het strafdossier, waarop de rechtbank in eerste aanleg vonnis heeft gewezen, tijdig door het ressortsparket is ontvangen.
Voor zover door u een appelschriftuur is ingediend en/of een artikel 411a WvSv is ingediend bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken wordt u verzocht binnen één week na heden de daarop betrekking hebbende stukken toe te zenden aan de griffie van het gerechtshof, met kopie daarvan aan het ressortsparket, afdeling frontoffice preventieven administratie."
9. Het proces-verbaal van de zitting van het Hof van 22 juli 2008 houdt in dat verdachte niet is verschenen en vervolgens:
"De raadsman van de verdachte, mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam, is evenmin ter terechtzitting aanwezig.
De voorzitter deelt mede de korte inhoud van een (per fax) binnengekomen schriftelijke verklaring van de verdachte van 22 juli 2008, waarin deze afstand doet van zijn recht bij de terechtzitting van heden aanwezig te zijn.
De voorzitter deelt mede telefonisch contact opgenomen te hebben met de raadsman van de verdachte, die hem mededeelde dat de verdachte en hijzelf het niet nodig vinden heden ter terechtzitting te verschijnen.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor en vraagt het hof de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep te verklaren, nu de verdachte geen schriftuur houdende grieven overeenkomstig artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft ingediend, noch mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven en ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak zelf.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede dat het hof later op de ochtend mondeling arrest zal wijzen."
10. Blijkens zijn arrest heeft het Hof ten aanzien van de ontvankelijkheid van de verdachte het volgende overwogen en beslist:
"Ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep
Nu de verdachte geen schriftuur houdende grieven overeenkomstig artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft ingediend, noch mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven en ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak zelf, dient hij naar het oordeel van het hof niet ontvankelijk te worden verklaard in het ingestelde hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep."
11. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de voorzitter telefonisch contact heeft gehad met de raadsman, mr. R.A. van der Horst (tevens de steller van het middel), zoals ook in de toelichting op het middel is aangevoerd. Niet blijkt dat de voorzitter de raadsman er in dat gesprek op gewezen heeft wat de mogelijke consequentie zou kunnen zijn van het niet verschijnen, noch dat het Hof bij gebreke van een mondelinge opgave van bezwaren tegen het vonnis niet-ontvankelijkverklaring overwoog.
12. Hoewel men van een raadsman mag verwachten dat deze op de hoogte is van de wettelijke regels rond hoger beroep, meen ik dat in het onderhavige geval dat niet kan worden tegengeworpen aan de raadsman. Het ging, blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 23 mei 2008, om een ontkennende verdachte, die door de Rechtbank tot een forse gevangenisstraf van vier jaar is veroordeeld. Vervolgens wordt bij het instellen van het hoger beroep noch op een later moment (bijvoorbeeld bij de dagvaarding in hoger beroep, dan wel tijdens het telefoongesprek tussen de voorzitter en de raadsman) gewezen op de in dergelijke gevallen weliswaar niet wettelijk verplichte, maar door het Hof kennelijk de facto vereiste schriftelijke dan wel mondelinge opgave van bezwaren tegen het vonnis. De bijsluiter bij de dagvaarding vermeldt weliswaar dat gevraagd zal worden naar de bezwaren tegen het vonnis en eventuele onderzoekswensen, maar niet dat het niet opgeven van bezwaren tot niet-ontvankelijkverklaring kan leiden. In het telefoontje van de voorzitter wordt kennelijk alleen gevraagd of er nog onderzoekswensen zijn, maar wordt niet gewezen op de kennelijke noodzaak van een opgave van bezwaren tegen het vonnis, en dat dat eigenlijk alleen nog maar mondeling ter zitting kan. Ten slotte worden verdachte en diens raadsman mijns inziens op het verkeerde been gezet door het bij de dagvaarding gevoegde schrijven van de Advocaat-Generaal bij het Hof over het horen over de vordering tot verlenging van de gevangenhouding; de advocaat-generaal schrijft immers dat het verhoor uitsluitend gaat over de verlenging van het voorarrest, in afwachting van de terechtzitting in hoger beroep.
13. Verder betreft het, zoals ik al heb overwogen, een ontkennende verdachte, die door de Rechtbank tot vier jaar gevangenisstraf is veroordeeld. In dat licht acht ik 's Hofs overweging dat "ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak zelf" niet begrijpelijk.
14. Het hierboven overwogene in aanmerking genomen acht ik de beslissing van het Hof, dat verdachte niet ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep nu er schriftelijk noch mondeling opgave is gedaan van bezwaren tegen het vonnis en ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak zelf, -in ieder geval zonder nadere motivering- onbegrijpelijk.
15. Het middel slaagt.
16. Het tweede middel klaagt dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden.
17. Het middel is terecht voorgesteld. Op 15 augustus 2008 is namens verdachte beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 30 juli 2009 bij de Hoge Raad binnengekomen, derhalve ruim elf en een halve maand na het instellen van cassatie. De inzendtermijn is derhalve met drie en een halve maand overschreden.
18. Indien de Hoge Raad het arrest van het Hof vernietigt, kan het Hof met die overschrijding rekening houden bij de behandeling van de zaak na terugwijzing.
19. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt behandeld en afgedaan, waarbij het Hof bij een eventuele strafoplegging rekening zal dienen te houden met de overschrijding van de redelijke termijn in cassatie.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG