1 Het door betrokkene tegen deze uitlevering ingestelde verzet heeft uiteindelijk geleid tot HR 8 mei 1978 (LJN-index: AC0341), NJ 1978, 314 m.nt. ThWvV.
2 Prod. 4 bij de inleidende dagvaarding. De inhoud van deze brief komt aan de orde in middelonderdeel 5.
3 Prod. 15 bij de inleidende dagvaarding.
4 Wet van 9 maart 1967, Stb. 139.
5 Verdrag, op 30 augustus 1979 te Wittem gesloten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland, in zake de aanvulling en het vergemakkelijken van de toepassing van het Europees verdrag betreffende de uitlevering van 13 december 1957 (Trb. 1979, 142). Art. IX lid 3 luidt als volgt: "De duur van de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon tussen het tijdstip van zijn vertrek uit en dat van zijn terugkeer in het grondgebied van de aangezochte Staat, komt in mindering op de in de aangezochte Staat op te leggen of ten uitvoer te leggen straf. Indien tegen het voorgaande een feitelijk of wettelijk beletsel bestaat, komt de duur van de vrijheidsbeneming in mindering op de in de verzoekende Staat op te leggen of ten uitvoer te leggen straf".
6 Zie voor een iets uitgebreider samenvatting van de stellingen: rov. 3.2 Rb.
7 LJN AX6519; NJF 2006, 386.
8 LJN BH8943.
9 Art. 76 lid 2 Sr verwijst naar de termijn van verjaring van het recht tot vervolging in art. 70 Sr. Partijen zijn klaarblijkelijk uitgegaan van de tekst van art. 70, zoals deze luidde tot de inwerkingtreding op 1 januari 2006 van de wet van 16 november 2005, Stb. 595.
10 Te weten: Noyon-Langemeijer-Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, losbl., aant. 6 op art. 76a (bew. A.J. Machielse). Deze passage wordt besproken in alinea's 2.10 e.v. hierna.
11 D. Simons, Leerboek van het Nederlandsche strafrecht, deel I, 6e druk (bew. W.P.J. Pompe) 1937, blz. 364.
12 A.J. Machielse (aangehaald werk, aant. 6 op art. 76a) maakt een vergelijking met art. 38f Sr: "De termijn van de terbeschikkingstelling loopt niet: a. gedurende de tijd dat de ter beschikking gestelde (...) uit anderen hoofde rechtens zijn vrijheid is ontnomen en gedurende de tijd dat hij uit zodanige vrijheidsontneming ongeoorloofd afwezig is (...)".
13 Zie bijv.: Wet van 13 augustus 1849, Stb. 39, tot regeling der toelating en uitzetting van vreemdelingen, art. 12 ("De vreemdeling, wiens uitzetting door Ons is bevolen (...) kan (...) "in verzekerde bewaring gesteld worden"); Wetboek van Koophandel, art. 789 (oud): "De regtbank kan (...) bevelen dat de gefailleerde in verzekerde bewaring worde gesteld, het zij in een huis van gijzeling, het zij in zijne eigene woning, onder het opzicht van eenen deurwaarder of van eenen dienaar der openbare magt"); art. 3 Gestichtenwet (wet van 3 januari 1884, Stb. 3): "De huizen van bewaring zijn bestemd: (...) 3. tot verblijf voor doortrekkende gevangenen en andere onder verzekerde bewaring vervoerd wordende personen".
14 Handboek Strafzaken, losbl., nr. 63.3.2.d onder 2 (P.H.P.H.M.C. van Kempen).
15 Art. 200, lid 1, Sv. Zie over die bepaling: Melai/Groenhuijsen, Het Wetboek van Strafvordering, losbl., aant. 6 op art. 200 (bew. Boek).
16 Bij wet van 7 juli 1994, Stb. 528, is art. 77 vernummerd tot art. 76a.
17 H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, Deel I, 1881, p. 490. Ik veronderstel dat, direct vóór de woorden "plaats vindt", in de tekst het woordje "niet" is weggevallen.
18 Vgl. P.A.M. Mevis, Capita strafrecht, 2009, blz. 815.
19 Het Kaderbesluit van de Raad d.d. 24 juli 2008, nr. 2008/675/JBZ (PbEG L 220/32), geeft nieuwe regels voor het rekening houden met eerdere veroordelingen. Een voorstel voor implementatiewetgeving is bij de Tweede Kamer in behandeling: Kamerstukken II 2009/10, 32 257, nr. 2.
20 In gelijke zin de memorie van grieven in deze zaak (grief 7, onder 2): "De ratio van deze schorsingsgrond houdt in dat als de tenuitvoerlegging van de ene vrijheidsstraf de tenuitvoerlegging van een andere vrijheidsstraf onmogelijk maakt, moet worden voorkomen dat het executierecht van die andere vrijheidsstraf verjaart." Vgl. rov. 4.7 Rb; Handboek Strafzaken, losbl., nr. 63.3.2.d onder 2 (Van Kempen).
21 G.A. van Hamel, Inleiding tot de studie van het Nederlandsche strafrecht, 4e druk 1927 (bew. J.V. van Dijck), blz. 601.
22 Noyon-Langemeijer-Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, losbl., aant. 6 op art. 76a (bew. A.J. Machielse). Deze passage kwam reeds voor in: T.J. Noyon, Het Wetboek van Strafrecht, 4e druk 1926, deel I, blz. 467.
23 S.t. namens de Staat, punt 2.4.
24 Zie hierover: S.W.E. de Ruiter, Het ontwerp Benelux-Verdrag inzake de verjaring, NJB 1984, blz. 193 - 199.
25 Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nr. 169.
26 Zie de s.t. namens [eiser], punt 34.
27 Zie voor zo'n geval: Rb. 's-Gravenhage 29 april 2004, LJN AO8663, NJF 2004, 382.
28 Zie ook st. [eiser], punt 37, waarin wordt gewezen op de brief van 22 juli 1996.