ECLI:NL:PHR:2010:BL4320
Parket bij de Hoge Raad
- C.W.M. van Ballegooijen
- Rechtspraak.nl
Heffingsrente en eigendomsrecht in belastingzaken
In deze zaak gaat het om de vraag of de heffingsrente die in rekening is gebracht over een vervreemdingsvoordeel, dat nog niet was genoten, in strijd is met het eigendomsrecht van de belastingplichtige. De belanghebbende, aangeduid als X, heeft op 1 oktober 2006 aandelen verkocht die tot een aanmerkelijk belang behoorden, resulterend in een vervreemdingsvoordeel van € 3.603.600. De Inspecteur heeft een voorlopige aanslag opgelegd, waarbij heffingsrente is berekend over de periode van 1 juli 2006 tot 1 oktober 2006. X heeft bezwaar gemaakt tegen de heffingsrente, maar dit werd afgewezen door de Inspecteur. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, en het Hof heeft deze uitspraak bevestigd. In cassatie klaagt X dat de heffingsrente over een periode waarin het voordeel nog niet was genoten, een belastingheffing inhoudt die in strijd is met het recht.
De Hoge Raad overweegt dat de heffingsrente is bedoeld om het rentevoordeel dat de overheid geniet te compenseren. De wetgever heeft gekozen voor een berekeningsmethodiek die uitgaat van een economische benadering, waarbij de belastingschuld gelijkmatig over het jaar wordt geacht aan te groeien. De Hoge Raad concludeert dat de regeling voldoende toegankelijk, nauwkeurig en voorzienbaar is, en dat de wetgever binnen zijn beoordelingsvrijheid is gebleven. De vraag of er sprake is van een buitensporige last voor de belastingplichtige wordt ook behandeld. De Hoge Raad oordeelt dat de heffingsrente niet in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, en dat de belangenafweging door de wetgever niet onredelijk is.
De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het beroep in cassatie ongegrond moet worden verklaard, en dat de heffingsrente zoals toegepast in deze zaak rechtmatig is.