1 De Inspecteur van de Belastingdienst/P.
2 Dat leid ik althans af uit de tot de gedingstukken behorende voorbeelden van de hier bedoelde acceptgiro's en automatische incasso's.
3 Bijlage 3 bij het beroepschrift van belanghebbende in de procedure voor Rechtbank Haarlem bevat een voorbeeld van een OLA en AI.
4 Alleen als zodanig aangeduid op de OLA's, bij de AI's zijn wel nummers vermeld, doch deze zijn - behalve het klantnummer - niet nader geduid.
5 In de nader te melden uitspraak van Rechtbank Haarlem wordt gesproken over 'in de loop van een afrekenperiode' (zie punt 2.2 van de uitspraak), maar ik kan uit de stukken niets anders opmaken dan dat het hier gaat om een afrekening na het verstrijken van een periode van twaalf maanden.
6 Van de representativiteit waarvan ik uitga.
7 Het klantnummer komt ongetwijfeld overeen met het klantnummer dat ook op de OLA dan wel de AI is vermeld. Ik ga ervan uit dat het factuurnummer op de jaarafrekening een ander nummer is dan dat wat op de OLA of AI is vermeld. Uit de stukken valt de juistheid hiervan overigens niet te achterhalen, nu de als voorbeeld bij de stukken gevoegde OLA en AI andere klanten betreffen dan de bijgevoegde jaarafrekeningen.
8 Rechtbank Haarlem vermeldt hier 'gefactureerd door derden'. Gelet op het tot de stukken behorende afschrift van de jaarafrekening is dit een typefout. Uit bijlage 4 van het beroepschrift in de procedure voor rechtbank Haarlem blijkt dat het bedrag van f 401,60 in het als voorbeeld gebruikte specimen van een jaarafrekening betrekking heeft op 'Afvalstoffenheffing I' en dat het daaronder vermelde bedrag van f 319,29 betrekking heeft op 'J'. In de toelichting op de jaarafrekening is deze post als volgt toegelicht: "X int voor derden bepaalde bedragen, zoals het afval- en reinigingsrecht en het rioolrecht. (...)". Voor de omzetbelasting gaat het hier om zogenoemde doorlopende posten.
9 Het verschil tussen de meterstand aan het eind van de desbetreffende twaalfmaandstermijn en die aan het begin daarvan.
10 Niet aangegeven is of de vermelde bedragen inclusief omzetbelasting of exclusief omzetbelasting zijn.
11 Hoewel dat er niet bij staat, ga ik ervan uit dat dit nieuwe termijnbedrag het maandbedrag is dat zal worden berekend in de periode na het verschijnen van deze jaarafrekening totdat de volgende jaarafrekening wordt opgemaakt.
12 De brief is als bijlage 5 opgenomen bij het beroepschrift van belanghebbende voor rechtbank Haarlem.
13 In het rapport dat van het onderzoek is opgemaakt is vermeld dat belanghebbende de op de OLA's en AI's vermelde btw op aangifte heeft afgedragen en dat zij de btw op de (jaar)afrekeningen heeft aangegeven onder verrekening van de reeds in rekening gebrachte btw op de 'voorschotten'. Ik ga ervan uit dat dit ook geldt voor de situaties waarin bij de eindafrekening blijkt dat de afnemer per saldo teveel betaald heeft (hij heeft dan minder energie afgenomen dan hem bij de OLA's en AI's in rekening is gebracht). Omdat dit in deze procedure verder niet speelt, ga ik hierop verder niet in.
14 MvH: De na te heffen btw voor het jaar 2001 is daarbij vastgesteld op € 109.221 en voor het jaar 2002 op € 3.250.537.
15 Paragraaf 4.2 van het rapport. Het rapport is als bijlage 7 bij het beroepschrift van belanghebbende voor de Rechtbank gevoegd.
16 MvH: Ik neem aan dat de Rechtbank artikel 35 van de Wet bedoelt. Artikel 35a van de Wet is eerst op 1 januari 2004 in werking getreden en bestond nog niet in het litigieuze tijdvak.
17 MvH: Partijen hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin zij veronderstellen dat de afnemers van belanghebbende het nageheven bedrag twee keer in aftrek hebben gebracht. In dat licht bezien is hetgeen de Rechtbank hier overweegt een beetje wonderlijk.
18 Zie onderdeel 1.1.1 van het Advies van het Economisch en sociaal Comité inzake het voorstel voor een richtlijn tot wijziging van de Zesde richtlijn met het oog op de vereenvoudiging, modernisering en harmonisering van de ter zake van de facturering geldende voorwaarden, Pb C 193 van 10 juli 2001, blz. 53. In dezelfde zin Van Hilten/Van Kesteren, Omzetbelasting, Kluwer, Deventer, 2007, blz. 463 en Bijl/Van Hilten/Van Vliet, Europese BTW en Nederlandse omzetbelasting, Kluwer, Deventer, 2001, blz. 416.
19 Ingevolge artikel 22, lid 8, van de Zesde richtlijn kunnen de lidstaten, onder voorbehoud van gelijke behandeling van door belastingplichtigen verrichte binnenlandse handelingen en handelingen tussen de lidstaten, andere verplichtingen voorschrijven die zij noodzakelijk achten ter waarborging van de juiste btw-heffing en ter voorkoming van fraude, mits deze verplichtingen in het handelsverkeer tussen de lidstaten geen aanleiding geven tot formaliteiten in verband met het overschrijden van een grens. In het arrest van 14 juli 1988, Jeunehomme en EGI, 123/87 en 330/87, Jurispr. blz. 4517, punten 16 en 17, overwoog het HvJ EG, na voormelde bepaling te hebben aangehaald, dat de lidstaten extra vermeldingen op facturen mogen verlangen in verband met de uitoefening van het recht op aftrek, teneinde de juiste inning van de btw en de controle daarvan door de fiscus te verzekeren. Die extra vermeldingen moeten, zo overwoog het HvJ EG, echter wel noodzakelijk zijn voor de inning en controle in vorenbedoelde zin.
20 Ook de mogelijkheid van elektronische facturering en de daaraan te stellen eisen was een van de redenen om artikel 22, lid 3, van de Zesde richtlijn aan te passen. Aangezien in de onderhavige zaak elektronische facturering niet aan de orde is, laat ik dit aspect hier verder rusten.
21 Artikel 22, lid 3, van de Zesde richtlijn is gewijzigd door richtlijn 2001/115/EG van de Raad van 20 december 2001, PB L15 van 17 januari 2002, blz. 24-28. Op grond van artikel 6 van deze richtlijn treedt deze in werking op de twintigste dag volgend op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de EG. Gelet op de publicatiedatum moet worden vastgesteld dat de richtlijn 2001/115/EG in werking trad op 6 februari 2002. De lidstaten dienden, zo is in artikel 5, eerste alinea van richtlijn 2001/115/EG bepaald, met ingang van 1 januari 2004 aan deze richtlijn te voldoen. Gedurende het tijdvak waarop de in geding zijnde naheffingsaanslag ziet, was de implementatietermijn van de hier bedoelde richtlijn derhalve nog niet verstreken.
22 In het door de Commissie ingediende voorstel voor een richtlijn tot wijziging van de Zesde richtlijn met het oog op de vereenvoudiging, modernisering en harmonisering van de ter zake van de facturering geldende voorwaarden op het gebied van de btw, COM(2000)650 def., van 17 november 2000, was deze zinsnede specifieker: in het voorstel was bepaald: 'Iedere credit- of debetnota geldt als factuur en moet aan dezelfde voorwaarden voldoen.' Deze passage is als volgt toegelicht: "Wat de credit- en debetnota's betreft, stelt de Commissie voor deze uit het oogpunt van belasting over de toegevoegde waarde volledig gelijk te stellen met de hiermee gecorrigeerde facturen. Alle bepalingen van lid 3 (verplichte vermeldingen, de mogelijkheid van elektronische verzending en opslagplicht) zouden dus ook van toepassing zijn op deze nota's". In punt 4.10.2 van zijn advies van 25 en 26 juli 2001 (2001/C193/13), PB C193 van 10 juli 2001, blz. 53 e.v. merkte het Economisch en Sociaal Comité hierbij op: "met betrekking tot de voorgestelde regeling voor credit- en debetnota's denkt het Comité dat fraude kan worden tegengegaan wanneer de lidstaten mogen voorschrijven dat deze nota's worden voorzien van een kruisreferentie naar de facturen waarop ze betrekking hebben."
23 Er van uitgaande dat de gefactureerde prestatie aan hem is verricht en hij met de betrokken goederen of diensten belaste prestaties verricht.
24 De resolutie van 25 januari 1983 is ingetrokken bij en vervangen door het besluit van 12 augustus 2004, nr. CPP 2004/1537M, V-N 2004/45.17. Het besluit van 12 augustus 2004 is met ingang van inwerkingtreding van het besluit van 19 april 2007, nr. CPP2007/308M, V-N 2007/26.26 ingetrokken. Het besluit van 19 april 2007 is met ingang van inwerkingtreding van het besluit van 12 februari 2009, nr. CPP2009/263M, V-N 2009/11.21 ingetrokken.
25 Zie bijvoorbeeld HvJ EG 13 november 1990, Marleasing, C-106/89, Jurispr. blz. I-4135 en HvJ EG 16 december 1993, Wagner Miret, C-334/92, Jurispr. blz. I-6911.
26 Het Hof Amsterdam besliste in zijn uitspraak van 14 januari 1987, nr. 877/86, BNB 1988/340 in dezelfde zin. Het betrof een ondernemer die op grond van een overeenkomst van finance lease computerapparatuur aan een ander bedrijf ter beschikking heeft gesteld voor een periode van vijf jaar tegen een vast bedrag per maand. Volgens het Hof verrichte de ondernemer met de terbeschikkingstelling van de computerapparatuur een dienst en brengt een redelijke uitlegging van de artikelen 13 en 35 van de Wet met zich dat omzetbelasting is verschuldigd over de gefactureerde maandtermijnen. Het Hof achtte dit in overeenstemming met artikel 10, lid 2, eerste alinea, van de Zesde richtlijn. Zie in dit verband ook Van Hilten/Van Kesteren, Omzetbelasting, Kluwer, Deventer, 2007, blz. 129.
27 Artikel 10, lid 2, derde alinea, van de Zesde richtlijn beperkt deze mogelijkheid tot bepaalde handelingen of bepaalde categorieën belastingplichtigen. In artikel 13 van de Wet - welke bepaling haar grondslag vindt in artikel 10, lid 2, van de Zesde richtlijn is de regeling ten aanzien van de verschuldigdheid van belasting wat ruimer dan de communautaire bepaling: het bepaalde in artikel 13 van de Wet geldt immers in beginsel voor alle handelingen van alle belastingplichtigen.
28 In het hypothetische geval dat een afnemer gedurende een of meer maandtermijnen helemaal geen energie verbruikt, ligt dat wat anders; er is dan wel een betaling, maar geen prestatie. In deze procedure wordt die situatie niet aan de orde gesteld. Ik ga daarop hier verder niet in.
29 Het beginsel van onmiddellijk aftrek is opgenomen in artikel 17, lid 1, van de Zesde richtlijn (thans artikel 167 van richtlijn 2006/112/EG). Op grond van deze bepaling ontstaat het recht op aftrek namelijk op het tijdstip waarop de aftrekbare belasting verschuldigd wordt. Zie verder mijn conclusie van 29 juli 2008, nr. 07/13629, V-N 2008/51.17.
30 MvH: Dat wil zeggen de goedkeuring dat de omzetbelasting eerst verschuldigd wordt op het tijdstip van facturering bij een meteropnameperiode van niet meer dan drie maanden.
31 MvH: bedoelde paragraaf 18 luidt: "Ondernemers die veel te maken hebben met een klantenkring waartoe zowel ondernemers als niet-ondernemers behoren, zonder dat terstond blijkt in welke hoedanigheid een afnemer optreedt (zoals bijv. bij hotelhouders, uitgevers van tijdschriften, detailhandel) behoeven pas een overeenkomstig de wettelijke eisen opgemaakte factuur af te geven, wanneer de afnemer-ondernemer daarom uitdrukkelijk verzoekt."
32 Het besluit van 29 oktober 1968 is ingetrokken bij en vervangen door het besluit van 12 augustus 2004, nr. CPP2004/1537M, V-N 2004/45.17. Het besluit van 12 augustus 2004 is met inwerkingtreding van het besluit van 19 april 2007, nr. CPP2007/308M, V-N 2007/26.26 ingetrokken. Het besluit van 19 april 2007 is met inwerkingtreding van het besluit van 12 februari 2009, nr. CPP2009/263M, V-N 2009/11.21 ingetrokken.
33 De levering van warmte is voor de btw een levering en geen dienst (vgl. artikel 3, lid 7, van de Wet resp. artikel 5, lid 2, van de Zesde richtlijn (thans artikel 15, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG)). De Staatssecretaris zal zich op dit punt vergist hebben.
34 Ik verwijs in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2001, nr. 36606, BNB 2002/148 inzake een ondernemer die niet beschikte over een factuur, doch slechts over een bankafschrift, waaruit van betaling aan de leverancier bleek.
35 Bij het besluit van 18 augustus 1982, nr. 281-18051, V-N 1982, blz. 1755, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 24 april 1991, nr. VB 91/1006, V-N 1991, blz. 1294, was goedgekeurd dat formele gebreken in de factuur in beginsel niet aan aftrek in de weg stonden mits geen twijfel bestaat over de hoedanigheid van de prestatieverrichter en het verricht zijn van de prestatie. Het besluit van 18 augustus 1982 is ingetrokken bij het besluit van 12 augustus 2004, nr. CPP2004/1537M, V-N 2004/45.17. Het besluit van 12 augustus 2004 is met inwerkingtreding van het besluit van 19 april 2007, nr. CPP2007/308M, V-N 2007/26.26 ingetrokken. Het besluit van 19 april 2007 is met inwerkingtreding van het besluit van 12 februari 2009, nr. CPP2009/263M, V-N 2009/11.21 ingetrokken. Het hier bedoelde besluit speelt in deze procedure geen rol. Gesteld, gebleken, noch bekend is of enige afnemer van belanghebbende dit besluit heeft ingeroepen om aftrek te verkrijgen.
36 Bijvoorbeeld HR 3 april 2009, nr. 43184, V-N 2009/17.21; HR 14 november 2008, nr. 42312, BNB 2009/110 m.nt. Swinkels; HR 25 april 2008, nr. 41798, BNB 2008/181 m.nt. Bijl; HR 8 februari 2008, nr. 40553, BNB 2008/126 m.nt. Van Zadelhoff; HR 25 januari 2008, nr. 41925, BNB 2008/179 m.nt. Swinkels; HR 14 december 2007, nr. 37748, BNB 2008/123 m.nt. Swinkels; HR 30 november 2007, nr. 41179, BNB 2008/131 m.nt. Swinkels.
37 Bij richtlijn 2000/65/EG van de Raad van 17 oktober 2000, PB L 269, blz. 44-46. Voormelde richtlijn is blijkens haar artikel 3 in werking getreden op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (21 oktober 2000). Op grond van artikel 2, lid 1, van richtlijn 2000/65/EG dienden de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen te treffen om uiterlijk op 31 december 2001 aan deze richtlijn te voldoen.
38 Zoals ik in de vorige voetnoot heb opgemerkt is onderdeel c van artikel 21 van de Zesde richtlijn via richtlijn 2000/65/EG vernummerd tot onderdeel d van die bepaling. De Hoge Raad meldt in zijn arrest van 30 november 2007, nr. 41179, BNB 2008/131 m.nt. Swinkels overigens dat onderdeel c pas op 1 januari 2002 is vernummerd tot onderdeel d. Dat lijkt mij een onzorgvuldigheidje.
39 MvH: 'Ieder' is kennelijk toch niet 'iedereen'. Uit het arrest van 6 november 2003, Karageorgou, C-78/02 en C-80/02, V-N 2003/58.17 blijkt namelijk dat de bepaling niet van toepassing is op niet-belastingplichtigen die een bedrag als btw op een factuur vermelden.
40 Luidende: "De belasting over de toegevoegde waarde is verschuldigd: (...) c. door ieder die de belasting over de toegevoegde waarde vermeldt op een factuur of elk hiervoor in de plaats tredend bescheid". Zie V-N 1973, nr. 18A, blz. 733.
41 V-N 1973, nr. 18A, blz. 763. Het Economisch en Sociaal Comité, PB nr. C 139, blz. 15 heeft geen wijzigingen voorgesteld op artikel 21, lid 1, onderdeel c, van het Voorstel voor een Zesde richtlijn. Ook vanuit het Europees parlement, PB nr. C 40, blz. 25 zijn over artikel 21, lid 1, onderdeel c, geen op- of aanmerkingen gemaakt.
42 In Kamerstukken II 1967/68, 9324, nr. 2 (ontwerp van wet) nog artikel 35.
43 Kamerstukken II 1967/68, 9324, nr. 3, blz. 38 l.k.
44 In zijn arrest van 28 oktober 1987, nr. 23756, BNB 1988/3, punt 4.5.2 had de Hoge Raad al geoordeeld dat de in rekening gebrachte omzetbelasting niet aftrekbaar was op grond van de Wet omdat de factuur niet 'op de voorgeschreven wijze' was opgemaakt. In soortgelijke zin had de Hoge Raad al eerder - en over een tijdvak, gelegen vóór de inwerkingtreding van de Zesde richtlijn - geoordeeld in een zaak waarin een niet in Nederland gevestigde ondernemer ten onrechte met berekening van omzetbelasting had gefactureerd. Zie Hoge Raad 5 april 1978, nr. 18223, BNB 1978/123 m.nt. Tuk.
45 Uit hetzelfde arrest volgt overigens dat de ten onrechte gefactureerde btw kan worden herzien, mits de opsteller van de factuur te goeder trouw is. In het arrest van 19 september 2000, Schmeink & Cofreth en Strobel, C-454/98, BNB 2002/167 m.nt. Van Hilten, heeft het HvJ EG beslist dat ten onrechte gefactureerde btw kan worden herzien zonder dat de herziening van de goede trouw van de opsteller van de factuur afhankelijk is, als het gevaar voor verlies van belastinginkomsten tijdig en volledig is uitgeschakeld.
46 In het arrest van 28 april 1999, nr. 34016, BNB 1999/350 m.nt. Van Zadelhoff besliste de Hoge Raad dat artikel 37 van de Wet ook van toepassing is als de in rekening gebrachte omzetbelasting niet in aftrek is gebracht. Ik vraag me af of de Hoge Raad dat ook na het arrest van het HvJ EG van 19 september 2000, Schmeink & Cofreth en Strobel, C-454/98, BNB 2002/167 m.nt. Van Hilten nog zonder meer zou zeggen.
47 In punt 30 vervolgt het HvJ EG met de overweging dat niet kan worden uitgesloten dat complexe omstandigheden en rechtsbetrekkingen er aan in de weg staan dat de belastingadministratie tijdig vaststelt dat andere overwegingen zich tegen de uitoefening van het recht op aftrek verzetten en dat een bepaling als artikel 21, lid 1, onderdeel c, van de Zesde richtlijn dan zijn diensten bewijst. Het komt mij voor dat als een factuur niet voldoet aan de basisvereisten omdat daarin niet alles is vermeld wat daarin vermeld moet worden, correctie (tenietdoen van het gevaar van verlies aan belastinginkomsten) moet plaatsvinden aan de aftrekkant: de afnemende ondernemer beschikt dan immers niet over een overeenkomstig artikel 22, lid 3, van de Zesde richtlijn, op gemaakte factuur. Zie ook onderdeel 5.3.3 van deze conclusie.
48 In Nederland wordt van deze mogelijkheden - mijns inziens terecht - slechts alternatief gebruik gemaakt. Zie de resolutie van 23 april 1986, nr. 286-1389, V-N 1986, blz. 1125. Het besluit van 23 april 1986 is ingetrokken bij en vervangen door het besluit van 28 april 2003, nr. DGB2003/2121M, V-N 2003/25.15. Het besluit van 28 april 2003 is ingetrokken bij en vervangen door het besluit van 12 augustus 2004, nr. CPP2004/1537M, V-N 2004/45.17. Het besluit van 12 augustus 2004 is met inwerkingtreding van het besluit van 19 april 2007, nr. CPP2007/308M, V-N 2007/26.26 ingetrokken. Het besluit van 19 april 2007 is met inwerkingtreding van het besluit van 12 februari 2009, nr. CPP2009/263M, V-N 2009/11.21 ingetrokken.
49 In dezelfde zin Van Kesteren in zijn noot bij het arrest van 20 februari 2004, nr. 38594, BNB 2004/268, punt 13.
50 COM(2000) 650 def.
51 Van Kesteren denkt hier wat anders over, getuige onderdeel 7 van zijn annotatie in BNB 2004/268.
52 In zijn arrest van 15 maart 1989, nr. 25106 m.nt. Ploeger - waarin het overigens ging om de aftrek van in een notariële akte ten onrechte vermelde omzetbelasting - verwees de Hoge Raad naar het hier bedoelde arrest.
53 Met betrekking tot het tijdvak 1973-1977 oordeelde de Hoge Raad in zijn arrest van 24 september 1980, nr. 19688, BNB 1980/302 m.nt. Ploeger overigens dat de houder van een postagentschap aan wie op de voet van artikel 25, lid 3, van de Wet ontheffing was verleend van administratieve verplichtingen niet op de voet van artikel 37 van de Wet de belasting verschuldigd was die de PTT als afnemer van de prestaties op de aan de belanghebbende uitgereikte afrekeningen had vermeld. Naar het oordeel van (Hof 's-Gravenhage en) Hoge Raad was in casu namelijk geen sprake van een door de belanghebbende opgemaakte factuur. Hij had dan ook de in artikel 25, lid 3 van de Wet gestelde voorwaarde dat hij 'op een factuur op generlei wijze melding [mag] maken van omzetbelasting' niet geschonden.
54 MvH: Artikel 35, lid 1, onderdeel g, van de Wet luidde gedurende het tijdvak waarop deze zaak betrekking had (1983): het bedrag van de belasting dat ter zake van de levering of de dienst is verschuldigd geworden. Vermelding van een ander bedrag aan belasting is niet toegestaan.
55 In de voor zover mij bekend niet gepubliceerde verwijzingsuitspraak van Hof 's-Gravenhage van 24 juni 2004, nr. BK-04/00338 is volgens Braun in zijn aantekening in FED 2004/491 beslist, dat geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd of gebleken die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de in het geding zijnde brief is aan te merken als een factuur in de zin van artikel 37 van de Wet.
56 Zo lees ik het arrest althans. Lastig is dat de Hoge Raad in zijn overwegingen spreekt over het 'bescheid' als bedoeld in zijn overweging 3.1.3. In die overweging worden echter zowel de creditnota als de factuur aan het tussengeschoven lichaam als 'bescheid' beschreven.
57 Anders dan in de OLA's en AI's van belanghebbende.
58 Volledigheidshalve wijs ik nog op het arrest van de Hoge Raad van 14 november 2008, nr. 42312, BNB 2009/110 m.nt. Swinkels waarin de vraag opkwam hoe artikel 37 van de Wet zich verhoudt tot het leerstuk van kosten voor gemene rekening.
59 Op grond van artikel 35, lid 2, van de Wet mijns inziens telkens binnen 15 dagen na afloop van de maand waarop de OLA c.q. AI betrekking heeft.
60 In welk artikellid is bepaald: "Ieder document of bericht dat wijzigingen aanbrengt in, en specifiek en ondubbelzinnig verwijst naar de oorspronkelijke factuur, geldt als factuur."[0]
61 Kamerstukken II 1993/94, 23 470, nr. 3, blz. 44.
62 MvH: "2.3. Bij de totstandkoming van het Wetboek van Strafrecht zag men opzet en culpa als verschillende begrippen. Dat blijkt uit het feit dat een groot aantal delicten zowel in de opzetvorm als in de culpavorm strafbaar werd gesteld. Het blijkt ook uit de toelichting, waarin schuld (in de zin van culpa) werd aangeduid als `de zuivere tegenstelling van opzet aan de eene, van toeval (...) aan de andere zijde'." De bij dit onderdeel behorende voetnoot heb ik niet opgenomen.
63 MvH: "2.4. Ook naar de heersende leer zijn opzet en culpa tegengestelde psychische gesteldheden, vgl. Remmelink, betogend:
`opzet en culpa (zijn) ook in dit opzicht zuivere tegenstellingen (...) dat, terwijl de opzet-dader het door de wet strafbaar gestelde gedrag wil, de culpose dader het door de wet niet aanvaardbaar geachte gevolg niet heeft gewild. Culpa is derhalve ten opzichte van opzet een aliud, geen minus." De bij dit onderdeel behorende voetnoten heb ik niet
vermeld.
64 Deze bepaling luidt: "Een ieder, die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld volgens de wet bewezen wordt."
65 In dezelfde zin HR 1 februari 1989, nr. 24983, BNB 1989/142 m.nt. Van Brunschot en HR 25 juni 1997, nr. 30864, BNB 1997/275 m.nt. Kavelaars.
66 In de destijds geldende wetgeving was overigens sprake van 'verhogingen'.
67 M.W.C. Feteris, Formeel belastingrecht, Kluwer, Deventer, 2007, blz. 307 en 308. De bij deze passage behorende voetnoten heb ik niet opgenomen.
68 Of de opvatting van de A-G met zich brengt dat een standpunt pleitbaar is, is uit de jurisprudentie (nog) niet zonder meer af te leiden. Wel wijs ik op het arrest van 22 juli 1988, nr. 24944, BNB 1988/271 m.nt. Van Dijck, waarin feitenrechter én A-G een andere mening waren toegedaan dan de Hoge Raad. Het door hem onjuist bevonden standpunt werd in deze zaak door de Hoge Raad wel pleitbaar geacht.
69 Aldus formuleerde de Hoge Raad een en ander in zijn arrest van 22 juli 1988, nr. 24944, BNB 1988/271 m.nt. Van Dijck. In latere arresten wordt de eerder aangehaalde formule 'dat niet kan worden gezegd dat belanghebbende dermate lichtvaardig heeft gehandeld dat het aan haar opzet of grove schuld te wijten is dat van haar te weinig belasting is geheven" gebezigd. Zie HR 23 september 1992, nr. 27293, BNB 1993/193 m.nt. Den Boer, maar ook kan worden gewezen op de arresten van 22 april 1998, nr. 33198, BNB 1998/201, van 2 september 1998, nr. 33576, BNB 1998/337, van 17 februari 1999, nr. 34130, BNB 1999/249 m.nt. Niessen en van 10 maart 1999, nr. 33927, BNB 1999/308 m.nt. Wattel. In mijn conclusie in zaak nr. 43642, V-N 2008/47.23 ging ik meer uitgebreid in op het pleitbare standpunt.