1 Let op: laatstgenoemde BV is een andere vennootschap dan belanghebbende, wier naam bijna gelijk is (nl. X B.V.) aan die van de hier bedoelde vennootschap (E B.V.).
2 Ontleend aan de tot de gedingstukken behorende brief van 8 februari 2008 van belanghebbende aan Hof Amsterdam ten behoeve van de mondelinge behandeling van de zaak voor dat hof.
3 Thans is deze vennootschap genaamd AA B.V.
4 De Rechtbank Haarlem vermeldde in punten 2.5, 2.7 en 2.9 van de uitspraak per abuis O B.V.
5 In de overeenkomst is dit niet nader aangeduid, maar ik neem aan dat hiermee intellectuele eigendomsrechten worden bedoeld.
6 MvH: Coöperatieve Rabobank Amsterdam en Omstreken U.A.
7 In de overeenkomst is I B.V. vermeld. Uit de gedingstukken leid ik echter af dat hiermee L moet zijn bedoeld (deze vennootschap heette voordien I B.V.). M B.V. (voorheen N B.V.) maakt deel uit van de nieuwe groep. Om verwarring te voorkomen heb ik in dit onderdeel en in 2.9 de naam L gebruikt. Het is overigens niet duidelijk of in deze overeenkomst ook goederen zijn begrepen waarvan door de leveranciers de eigendom was voorbehouden (zie 2.6 van deze conclusie) c.q. of E de macht had om als eigenaar te beschikken over de goederen waarvande eigendom was voorbehouden.
8 Circa twee jaar na dato (27 maart 2007) is in verband met deze overdracht nog een creditfactuur aan belanghebbende uitgereikt. Op dezelfde datum is voor hetzelfde bedrag een factuur uitgereikt aan G. Deze facturen spelen in deze procedure geen rol.
9 De Inspecteur van de Belastingdienst/P.
10 Ik verwijs naar de motivering van de uitspraak op bezwaar met dagtekening 17 maart 2006.
11 Rechtbank Haarlem, 5 juli 2007, nr. AWB 06/5605, LJN: BD7065.
12 MvH: Dit zal een typefout zijn. Bedoeld moet zijn G B.V.
13 MvH: Het Hof zal hebben bedoeld: K B.V.
14 MvH: Het Hof zal hebben bedoeld: K B.V.
15 MvH: G.
16 Gelet op de omstandigheid dat de fictie van artikel 31 inhoudt dat geen leveringen of diensten worden geacht plaats te vinden, lijkt het mij dat hier gelezen moet worden 'degene op wie de goederen of diensten overgaan'.
17 Opgemerkt zij dat ook in de Tweede richtlijn al de mogelijkheid was opgenomen om 'bij inbreng van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen in een vennootschap ervan uit te gaan dat deze vennootschap geacht wordt de persoon van de inbrenger voort te zetten'. Zie Bijlage A, nr. 3 bij artikel 5, lid 1, van de Tweede richtlijn.
18 In de parlementaire geschiedenis is hieromtrent niets (expliciet) opgemerkt. Impliciet vind ik steun voor mijn opvatting in Kamerstukken II, 1997/98, 25 709, nr. 5 (nota naar aanleiding van het verslag), blz. 15. In de voorlaatste alinea van die pagina worden de artikelen 5, lid 8 en 6, lid 5 van de Zesde richtlijn in één adem genoemd bij de redengeving voor aanpassing van artikel 31 van de Wet aan de (tekst van de) richtlijn.
19 Bij richtlijn 2006/69/EG van de Raad van 24 juli 2006, PB L 221, blz. 9-14 is de tweede zin van artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn per 13 augustus 2006 vervangen door: "De lidstaten kunnen in voorkomend geval de nodige maatregelen nemen om concurrentievervalsing te voorkomen ingeval degene op wie de goederen overgaan, niet volledig belastingplichtig is. Zij kunnen ook alle maatregelen vaststellen die nodig zijn om belastingfraude en belastingontwijking met gebruikmaking van deze bepaling te voorkomen."
20 Zie ook M.E. van Hilten en H.W.M. van Kesteren, Omzetbelasting, Kluwer, Deventer, 2007, blz. 134.
21 V-N 1973, nr. 18A, blz. 753. De eerste zin in het citaat loopt niet goed; het woord 'te' lijkt mij abusievelijk te zijn opgenomen.
22 Als de overgedragen onderneming vrijgestelde prestaties behelst (denk aan een tandartspraktijk), is het overigens maar de vraag of er 'hoe dan ook' aftrek zou bestaan indien (en voor zover artikel 11, lid 1, onderdeel r, van de Wet (artikel 13B, onderdeel c, van de Zesde richtlijn, thans artikel 136 van richtlijn 2006/112/EG), niet van toepassing is en) ter zake van de overdracht btw verschuldigd was.
23 Zie bijvoorbeeld C.P. Tuk, Wetgeving op de Omzetbelasting, Kluwer, Deventer-Antwerpen, 1959, blz. 371 en H.M. van Ooijen in de noot bij TC 25 september 1967, BNB 1968/15.
24 Artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn kwam reeds aan de orde in HvJ EG, 22 februari 2001, Abbey National, C-408/98, V-N 2001/15.26 inzake de aftrek van voorbelasting met betrekking tot de overdracht van een algemeenheid van goederen en in HvJ EG 29 april 2004, Faxworld, C-137/02, BNB 2004/286 m.nt. H.W.M. van Kesteren inzake de vraag of degene die een algemeenheid van goederen overdraagt, doch zelf geen economische activiteiten heeft verricht, recht op aftrek van voorbelasting heeft. In geen van beide arresten was uitlegging van het communautaire begrip 'algemeenheid van goederen' echter aan de orde.
25 Blijkens het arrest was de procestaal - en daarmee de authentieke taal - Frans.
26 Ook in de Duitse tekstversie staat deze komma, evenals in de Spaanse, Deense, Italiaanse en Zweedse versie. In de Engelse vertaling van punt 40 van het arrest is de komma echter niet geplaatst, evenmin als in de Nederlandse en de Portugese versie.
27 In dezelfde zin G.J. van Norden, Het concern in de BTW, Kluwer, Deventer, 2007, blz. 290.
28 Gevolg daarvan is dat artikel 6, lid 5, van de Zesde richtlijn een wat te ruime omschrijving lijkt te geven.
29 Conclusie van 26 september 2002, C-497/01, Jurispr. 2003 blz. I-14393.
30 Met ingang van 24 juni 1998 is de tekst van artikel 31 van de Wet (vrijwel) gelijkgetrokken met die van de Zesde richtlijn. Wet van 17 juni 1998 tot wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en van enige andere belastingwetten in verband met de fiscale begeleiding van de overgang van vermogen onder algemene titel bij rechtspersonen op de voet van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, Stb. 1998, 350.
31 Zeker als we daarbij het historische gegeven in aanmerking nemen dat het begrip 'onderneming' in de zin van de omzetbelasting in het (verre) verleden werd omschreven als 'een organisatie van kapitaal en arbeid waarmee in het maatschappelijk verkeer wordt opgetreden.'
32 Voor zover dit in deze conclusie niet anders is aangegeven wordt met 'onderneming' ook een gedeelte daarvan bedoeld.
33 De wijziging was bedoeld om de voorwaarde voor toepassing van artikel 31 van de Wet dat de overgenomen onderneming moest worden voorgezet te laten vervallen. Kamerstukken II, 1997/98, 25 709, nr. 5 (nota naar aanleiding van het verslag), blz. 15. In punt 43 van het arrest Zita Modes oordeelde het HvJ EG dat blijkens de bewoordingen van artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn de voortzetting geen toepassingsvoorwaarde is, maar zonder meer een gevolg is van het feit dat geen levering geacht wordt te hebben plaatsgevonden. In punt 44 van het arrest Zita Modes merkt het HvJ EG op dat artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn doelt op overdrachten waarbij de verkrijger de bedoeling heeft om de handelszaak of het overgedragen bedrijfsonderdeel te exploiteren. In wezen behelst artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn dus geen voortzettingsvereiste in die zin dat hetgeen wordt overgedragen op precies dezelfde wijze wordt voortgezet, maar wel dat de exploitatie van de algemeenheid van goederen wordt voortgezet.
34 Met het arrest van 6 juni 2008, nr. 42677, BNB 2008/221 is een kentering opgetreden voor zover het betreft de vraag of een 7-2-b-onderneming onder het bereik van artikel 31 van de Wet valt. Volgens vaste jurisprudentie kon een 7-2-b onderneming voorheen niet met gebruikmaking van artikel 31 van de Wet worden overgedragen. Met het arrest van 6 juni 2008 is de Hoge Raad omgegaan.
35 In dezelfde zin G.J. van Norden, Algemeenheid van goederen in de btw weer op de agenda, WFR 2004/1824.
36 HR 9 september 1992, nr. 27 897, BNB 1992/337, punt 3.2.
37 Term ontleend aan punt 30 van het arrest Zita Modes: "Op grond van de tweede zin van artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn kunnen de lidstaten de toepassing van het niet-leveringsbeginsel (curs. MvH) uitsluiten wanneer (....)"
38 Ondernemers en hun prestaties worden in de heffing betrokken, niet ondernemingen.
39 In oud-vaderlandse bewoordingen zou ik zeggen: 'de organisatie van kapitaal en arbeid waarmee in het maatschappelijk verkeer wordt opgetreden'.
40 De bij deze passage behorende voetnoten zijn niet opgenomen.
41 Het HvJ EG heeft tot taak om het gemeenschapsrecht uit te leggen of zich uit te spreken over de geldigheid ervan. De toepassing van dit recht op een concreet geval is een taak van de nationale rechter. Zie in dit verband bijvoorbeeld de notitie 'Wenken voor de indiening van prejudiciële verzoeken door de nationale rechter', PB van 11 juni 2005, C 143, blz. 1-4. Ik wijs als voorbeeld ook op punt 23 van HvJ EG 27 oktober 2005, Levob, C-41/04, BNB 2006/115 m.nt. Van Zadelhoff, punt 23: "In het kader van de krachtens artikel 234 EG ingevoerde samenwerking is het weliswaar aan de nationale rechterlijke instanties om te bepalen of dit in een concreet geval zo is, en om alle definitieve feitelijke vaststellingen dienaangaande te doen. Het is echter de taak van het Hof, die rechterlijke instanties alle uitleggingsgegevens betreffende het gemeenschapsrecht te verschaffen die nuttig kunnen zijn voor de beslechting van de voor hen dienende zaak."
42 In punt 5 van de overeenkomst tot koop en verkoop tussen de curator en G staat: "Koper zal zich inspannen te bevorderen dat aan circa 140 werknemers van F1, F2 en F3 (MvH: F 1 t/m 3) per faillissementsdatum een nieuwe arbeidsovereenkomst wordt aangeboden met als uitgangspunt de als Bijlage 1 aangehechte arbeidsovereenkomst. De Koper zal de boedel en de Curator, zowel in zijn hoedanigheid q.q. als pro sé vrijwaren ter zake van alle aanspraken van voornoemde bij de Koper in dienst getreden 140 werknemers voor zover deze betrekking hebben op de periode ná faillissementsdatum bij de Koper." De Rechtbank heeft in 2.7 als feit vastgesteld dat G de 140 werknemers een arbeidsovereenkomst aanbiedt. Volgens het Hof wordt punt 2.7 van de uitspraak van de Rechtbank door belanghebbende bestreden. Het Hof neemt daarom de inhoud van dit punt niet als vaststaand aan. Naar ik uit punt 1.5 van het beroepschrift van belanghebbende voor het Hof afleid betwist belanghebbende alleen de in 2.7 van de uitspraak van de Rechtbank opgenomen volzin dat de voorraden van E per faillissementsdatum voor rekening en risico van G zijn.
43 Ook de in 2.6 aangehaalde passage uit de overeenkomst van koop en verkoop van 25 februari 2005 wijst erop dat de (overdracht van) voorraden, lichamelijke en onlichamelijke zaken in onderlinge samenhang moeten worden bezien.
44 Door de benoeming van de curator in verband met het faillissement van F 1 t/m 3 maken deze vennootschappen niet langer deel uit van de fiscale eenheid genoemd in punt 2.1 van deze conclusie.
45 Het Hof heeft bij zijn oordeel in aanmerking genomen dat in het eerste kwartaal van 2005 al in materiële zin een fiscale eenheid bestond tussen belanghebbende en G. Dit lijkt me voor de beoordeling of sprake is van een algemeenheid van goederen niet van belang. Het maakt mijns inziens (zie 5.3.8) niet uit of ten tijde van de overdracht van de goederen door E aan belanghebbende al dan niet sprake was van een fiscale eenheid tussen G en belanghebbende.