ECLI:NL:PHR:2009:BK0866

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
11 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03835
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • Mr. F.F. Langemeijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het beginsel van hoor en wederhoor in BOPZ-zaak

In deze BOPZ-zaak heeft de officier van justitie op 7 juli 2009 aan de rechtbank Zutphen verzocht om een machtiging tot voortgezet verblijf van de betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Bij het verzoekschrift was een geneeskundige verklaring gevoegd. De rechtbank heeft het verzoek op 10 juli 2009 mondeling behandeld, waarbij de betrokkene, zijn raadsvrouwe en een psychiater zijn gehoord. De raadsvrouwe heeft primair afwijzing van het verzoek bepleit en subsidiair verzocht om contact op te nemen met de huisarts en de PIT-verpleegkundige. De rechtbank heeft na het verhoor medegedeeld dat zij contact zou opnemen met de huisarts en de PIT-verpleegkundige voordat zij op het verzoek zou beslissen.

Op 16 juli 2009 heeft de rechtbank de verzochte machtiging verleend voor de duur van een jaar. In de beschikking werd vermeld dat de rechtbank telefonisch contact had opgenomen met de waarnemend huisarts en de PIT-verpleegkundige. De rechtbank oordeelde dat de geneeskundige verklaring en de informatie van de huisarts en verpleegkundige voldoende aanknopingspunten boden voor de conclusie dat de betrokkene een ernstige psychiatrische stoornis had die ook na afloop van de machtiging zou aanhouden.

Namens de betrokkene is tijdig beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweerschrift ingediend. Het cassatiemiddel klaagt dat de rechtbank heeft verzuimd om de betrokkene of zijn advocaat te informeren over de telefonisch verstrekte inlichtingen en hen de gelegenheid te geven daarop te reageren. Het middel is gegrond, omdat de rechtbank niet heeft aangetoond dat de betrokkene of zijn raadsvrouwe in de gelegenheid zijn gesteld om kennis te nemen van deze inlichtingen. De telefonische inlichtingen hebben een belangrijke rol gespeeld in de beslissing van de rechtbank, en er zijn geen bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de betrokkene niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en verwijzing van de zaak naar de rechtbank te Zutphen.

Conclusie

09/03835
Mr. F.F. Langemeijer
Parket, 16 oktober 2009
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
tegen
Officier van Justitie te Zutphen
In deze Bopz-zaak wordt geklaagd over schending van het beginsel van hoor en wederhoor.
1. De feiten en het procesverloop
1.1. De officier van justitie in het arrondissement Zutphen heeft op 7 juli 2009 aan de rechtbank aldaar verzocht een machtiging te verlenen tot het voortgezet verblijf van verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene) in een psychiatrisch ziekenhuis. Bij het verzoekschrift was onder meer een geneeskundige verklaring gevoegd.
1.2. De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 10 juli 2009 en daarbij betrokkene en zijn raadsvrouwe alsmede een aan het psychiatrisch ziekenhuis verbonden psychiater gehoord. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling (blz. 2) blijkt dat de raadsvrouwe primair afwijzing van het verzoek heeft bepleit en subsidiair de rechtbank heeft verzocht contact op te nemen met de huisarts en het PIT(1). Het proces-verbaal vermeldt dat de rechter bij de sluiting van het verhoor heeft medegedeeld dat hij, alvorens op het verzoek te beslissen, contact zal opnemen met de huisarts en het PIT.
1.3. Zo is geschied. Blijkens een daarvan afzonderlijk opgemaakt proces-verbaal is de rechtbank overgegaan tot het telefonisch horen van de waarnemend huisarts van betrokkene en de PIT-verpleegkundige op 10 respectievelijk 14 juli 2009. Het proces-verbaal vermeldt verder:
'De rechter sluit hierna het verhoor en verleent, van oordeel zijnde dat aan alle criteria is voldaan, de machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene voor de duur van een jaar.'
1.4. Bij beschikking van 16 juli 2009 heeft de rechtbank de verzochte machtiging verleend voor de duur van een jaar. Op blz. 1 maakt de beschikking melding van het telefonisch horen van de waarnemend huisarts en de PIT-verpleegkundige. Bij de beoordeling van het verzoek overwoog de rechtbank dat de geneeskundige verklaring en hetgeen daaraan is toegevoegd, ook door de waarnemend huisarts en de PIT-verpleegkundige, voldoende aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat de verslaving van betrokkene ook na afloop van de geldende machtiging gepaard zal gaan met een ernstige psychiatrische stoornis (blz. 2).
1.5. Namens betrokkene is - tijdig - beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1. Het middel klaagt dat de rechtbank heeft verzuimd om voorafgaand aan haar beslissing betrokkene of zijn advocaat te informeren over de door de waarnemend huisarts en de PIT-verpleegkundige telefonisch verstrekte inlichtingen en hen in de gelegenheid te stellen daarop te reageren. Volgens het middel heeft de rechtbank daarmee in strijd gehandeld met art. 8, leden 8 en 9, in verbinding met art. 17 lid 2 Wet Bopz en het in art. 5 EVRM neergelegde beginsel van hoor en wederhoor.
2.2. De klacht is gegrond. Nu uit de bestreden beschikking noch uit de overige gedingstukken van het tegendeel blijkt(2), moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat de door de rechtbank bij de waarnemend huisarts en de PIT-verpleegkundige telefonisch ingewonnen inlichtingen niet aan betrokkene of zijn raadsvrouwe zijn voorgelegd en dat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld daarop te reageren.
2.3. De telefonische inlichtingen van de waarnemend huisarts en de PIT-verpleegkundige hebben onmiskenbaar een rol gespeeld bij de beslissing van de rechtbank. In de beschikking heeft de rechtbank immers vastgesteld dat haar oordeel, dat de alcoholverslaving van betrokkene gepaard zal blijven gaan met een stoornis van de geestesvermogens, mede op deze telefonische inlichtingen berust. Ook de vaststelling in de beschikking dat betrokkene tijdens verlofperioden thuis slechts een aantal uren per week huishoudelijke hulp had, dat duidelijk is dat daarmee niet volledig in zijn zorgbehoefte werd voorzien en dat hij kennelijk niet in staat is geweest om zelf thuiszorg te regelen, is door de rechtbank klaarblijkelijk gebaseerd op de inlichtingen van de PIT-verpleegkundige.
2.4. Uit de beschikking en de overige gedingstukken blijkt niet van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat betrokkene of zijn raadsvrouwe niet in de gelegenheid is gesteld om kennis te nemen van deze telefonische inlichtingen en zich daarover uit te spreken. De consequentie is dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven(3).
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank te Zutphen.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 Naar ik aanneem, staat deze afkorting voor: psychiatrische intensieve thuiszorg.
2 Vgl., onder meer, HR 21 december 2007, BJ 2008, 13.
3 Zie ook art. 19 Rv, laatste volzin, en o.m.: HR 23 november 1990, NJ 1991, 91; HR 16 april 1999, NJ 1999, 432; HR 4 mei 2007, NJ 2007, 272.