ECLI:NL:PHR:2009:BJ8779

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
29 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00587
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Machielse
  • Mr. D.J.L. Wijnveldt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van curator voor informatieplicht bij bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de verantwoordelijkheden van een curator in het kader van de informatieplicht bijstandsverlening. De verdachte, benoemd tot curator van zijn zuster, had bijstand aangevraagd bij de Gemeente Renkum. De rechtbank te Arnhem had eerder geoordeeld dat de verdachte opzettelijk had nagelaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, wat leidde tot een veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. De verdachte voerde aan dat de informatieplicht enkel op de uitkeringsgerechtigde rustte en niet op hem als curator. De Hoge Raad oordeelde echter dat de informatieplicht ook op de curator rustte, aangezien deze de curandus vertegenwoordigt in burgerlijke handelingen. De Hoge Raad bevestigde dat de curator verantwoordelijk is voor het verstrekken van relevante informatie aan de gemeente, en dat de verplichtingen voortvloeien uit de Algemene Bijstandswet en de Wet werk en bijstand. De Hoge Raad herstelde bovendien een verzuim van het hof door de proeftijd van de veroordeling vast te stellen op twee jaar. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat de middelen van de verdachte faalden en dat de veroordeling in stand bleef.

Conclusie

Nr. 08/00587
Mr Machielse
Zitting 23 juni 2009
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft verdachte op 30 juli 2007 voor "in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of een tegemoetkoming; meermalen gepleegd" veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd alsmede tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis.
2. Mr. D.J.L. Wijnveldt, advocaat te Arnhem, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt dat het hof niet heeft beraadslaagd op de grondslag van de tenlastelegging.
3.2. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 oktober 2000 tot 21 oktober 2004, in de gemeente Renkum, in elk geval in Nederland, (telkens) als curator en bewindvoerder van [betrokkene 1], in strijd met een verdachte krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, (te weten de Algemene bijstandswet en/of de Wet werk en bijstand) opzettelijk heeft nagelaten tijdig het/de benodigde gegeven(s) aan de gemeente Renkum, dan wel aan het bestuur van die gemeente te verstrekken, immers heeft verdachte (telkens) niet (volledig) aan genoemde instantie(s) gemeld - zakelijk weergegeven - dat [betrokkene 1] over vermogen heeft beschikt en/of heeft kunnen beschikken hetwelk het (zogenaamde) bescheiden vermogen (ver) te boven ging en/of dat [betrokkene 1] over een of meer bankrekeningen heeft beschikt en/of heeft kunnen beschikken welke bij de gemeente Renkum niet bekend waren en/of dat [betrokkene 1] inkomsten heeft genoten uit onbekende bron(nen), terwijl dit/deze feit(en) kan/kunnen strekken tot bevoordeling van die [betrokkene 1] en/of een ander of anderen, (zulks) terwijl verdachte wist, of redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van [betrokkene 1]s en/of eens anders recht op verstrekking en/of tegemoetkoming, dan wel voor de hoogte en/of duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming;
3.3. Daarvan heeft het hof bewezenverklaard dat:
verdachte in de periode van 6 oktober 2000 tot 21 oktober 2004, in Nederland, telkens als curator en bewindvoerder van [betrokkene 1], in strijd met een verdachte krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, (te weten de Algemene bijstandswet en/of de Wet werk en bijstand) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens aan de gemeente Renkum, dan wel aan het bestuur van die gemeente te verstrekken, immers heeft verdachte telkens niet (volledig) aan genoemde instanties gemeld - zakelijk weergegeven - dat [betrokkene 1] over vermogen heeft beschikt en heeft kunnen beschikken hetwelk het (zogenaamde) bescheiden vermogen (ver) te boven ging en dat [betrokkene 1] over een of meer bankrekeningen heeft beschikt en/of heeft kunnen beschikken welke bij de gemeente Renkum niet bekend waren en/of dat [betrokkene 1] inkomsten heeft genoten uit onbekende bron(nen), terwijl deze feiten kunnen strekken tot bevoordeling van die [betrokkene 1], zulks terwijl verdachte wist, of redelijkerwijs moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van [betrokkene 1]s recht op verstrekking en/of tegemoetkoming, dan wel voor de hoogte en/of duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming;
3.4 Voorts bevat 's hofs arrest de volgende bewijsoverweging:
"Verweer
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet strafbaar zou zijn omdat, zakelijk weergegeven, noch uit de Algemene bijstandswet dan wel de Wet werk en bijstand, verplichtingen zoals gesteld in de tenlastelegging voor de curator of de bewindvoerder zouden voortvloeien, aangezien in genoemde wetten slechts de bijstandgerechtigde en belanghebbende worden genoemd als te zijn gehouden tot het nakomen van die verplichtingen.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Verdachte is bij beslissing van de rechtbank te Arnhem van 14 januari 1999 benoemd tot curator van [betrokkene 1] (zuster van verdachte). Ten behoeve van deze zuster heeft verdachte als curator op 8 augustus 2000 bijstand aangevraagd bij de Gemeente Renkum door middel van een formulier bijstand, gedagtekend 24 augustus 2000, welk formulier ook door verdachte is ondertekend.
Op 11 september 2000 is aan het adres van verdachte als curator een beschikking van de Gemeente Renkum gezonden, waarbij aan de zuster van verdachte bijstand is verleend. In deze brief is onder meer geschreven:
U bent verplicht direct alles te melden wat van invloed kan zijn op uw uitkering. Als dit mogelijk is moet u daarvan bewijsstukken overleggen. Bovendien dient u die medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor de uitvoering van de wet.
Tot deze verplichtingen worden gerekend dat u:
a. wijzigingen in uw persoonlijke- gezins- of financiële situatie doorgeeft;
b. meewerkt aan periodieke heronderzoeken.
Verdachte heeft als curator meegewerkt aan de verschillende heronderzoeken en wel die van 1 oktober 2001, 3 december 2002 en 26 september 2003 en heeft ook de met betrekking tot die heronderzoeken vereiste formulieren als curator ingevuld en ondertekend.
De steller van de tenlastelegging heeft kennelijk bedoeld tenlaste te leggen dat de verdachte, terwijl zijn zuster als rechthebbende op een uitkering gehouden was om alle inlichtingen c.q. gegevens te verschaffen aan de Gemeente Renkum met het oog op (het voortzetten van) een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet of de Wet werk en bijstand, als curator niet aan die verplichting heeft voldaan door als curator namens zijn zuster niet de benodigde inlichtingen c.q. gegevens te verschaffen.
Blijkens het verhandelde ter terechtzitting heeft verdachte een en ander ook op die wijze begrepen.
Voorts geldt dat verdachte, aangesteld als curator voor zijn zuster, reeds als zodanig op grond van het gestelde in artikel 386 Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) juncto artikel 337 lid 1 Boek 1 BW, curanda vertegenwoordigde in burgerlijke handelingen en derhalve in casu ten aanzien van hetgeen voor haar als verplichtingen voortvloeide uit de Algemene Bijstandswet of de Wet werk en bijstand als bedoeld in onderhavige tenlastelegging.
Gelet op het vorengaande verwerpt het hof het verweer van verdachte."
3.5. Het middel klaagt dat 's hofs hiervoor weergegeven uitleg van de tenlastelegging in strijd is met de bewoordingen van die tenlastelegging. Noch de Algemene Bijstandswet noch de Wet werk en bijstand zou immers aan verdachte als curator van de bijstandsgerechtigde een informatieplicht opleggen; die plicht zou beperkt zijn tot de uitkeringsgerechtigde zelf. Voorts zou de omstandigheid dat het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de curator de curanda in rechte vertegenwoordigt geen strafrechtelijke aansprakelijkheid bij tekortkomingen van die vertegenwoordiging met zich mee brengen.
3.6. De informatieplicht vervat in art. 65 (oud) van de Algemene Bijstandswet en art. 17 van de Wet werk en bijstand richt zich tot de belanghebbende die meent dat hij recht heeft op bijstand. Ingevolge art. 1:386 jo. art. 1:337 lid 1 BW vertegenwoordigt de curator de curandus in burgerlijke handelingen. Indien een persoon onder curatele is gesteld is deze persoon ingevolge art. 1: 381 lid 2 handelingsonbekwaam voor zover de wet niet anders bepaalt.
Ingeval van ondercuratelestelling van de uitkeringsgerechtigde gaat de hiervoor bedoelde informatieplicht ingevolge het zojuist uiteengezette systeem van de wet over op de curator. Het is in die situatie aldus de curator die een krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting tot infomatieverstrekking heeft, zoals bedoeld in art. 227b Sr. Hieraan doet uiteraard niet af dat de curator niet met zoveel woorden in de Algemene Bijstandswet danwel de Wet werk en bijstand wordt genoemd als de persoon op wie de plicht rust de benodigde informatie te verstrekken.
3.7. Het hof heeft in onderhavige zaak mijns insziens de grondslag van de tenlastelegging niet verlaten. Gelet op het feitencomplex zoals tot uitdrukking gebracht in de bewijsconstructie heeft het hof aan de tenlastelegging overeenkomstig haar kennelijke strekking een uitleg gegegeven. Die interpretatie is niet onbegrijpelijk gelet op het feit dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte als curator voor zijn zus is aangesteld en in die hoedanigheid aanvraag en/of inlichtingenformulieren omtrent de bijstand heeft ingediend en deze formulieren ook in die hoedanigheid heeft ondertekend, terwijl verdachte door de bijstandsconsulent in een intakegesprek informatie is verstrekt over de voortdurende informatieverplichting en medewerking aan periodieke heronderzoeken. 's Hofs oordeel dat het voor verdachte duidelijk is geweest waarvoor hij terechtstond is gelet op het verhandelde ter terechtzitting bovendien ook niet onbegrijpelijk.
3.8. Het middel faalt.
4.1. Het tweede middel klaagt over 's hofs overweging dat verdachte blijkens het verhandelde ter terechtzitting 'een en ander' ook op die wijze heeft begrepen. Uit het proces-verbaal ter terechtzitting zou evenwel juist blijken, nu tegen het aannemen van een inlichtingenplicht verweer is gevoerd, dat verdachte de tenlastelegging heeft begrepen zoals die in haar letterlijke bewoordingen is opgesteld. Aldus zou het arrest onvoldoende met redenen zijn omkleed.
4.2. De omstandigheid dat namens verdachte het verweer is gevoerd dat noch uit de Algemene Bijstandswet noch uit de Wet werk en bijstand verplichtingen voor de curator zouden voortvloeien, duidt er echter juist op, zoals het hof heeft overwogen en uit het proces-verbaal van de terechtzitting blijkt, dat verdachte zeer goed heeft begrepen wat hem werd verweten.
Ook dit middel faalt.
5. Ambtshalve merk ik het volgende op. Het hof heeft in zijn arrest de duur van de proeftijd verzuimd op te nemen. Ervan uitgaande dat het hof aan de veroordeling een proeftijd van twee jaar heeft willen verbinden staat er mijns inziens niets aan in de weg dat de Hoge Raad zelf het verzuim van het hof herstelt en de proeftijd alsnog op twee jaar bepaalt.
6. De voorgestelde middelen falen. Het tweede middel kan met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Overige gronden die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden heb ik niet aangetroffen.
7. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de proeftijd verbonden aan de veroordeling tot twee weken gevangenisstraf voorwaardelijk zal bepalen op twee jaar en het beroep voor het overige zal verwerpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden