1 Vonnis in eerste aanleg van 22 juni 2005, rov. 1.1.
2 In de onder d) bedoelde beslissing hebben de arbiters een aantal aanwijzingen aangemerkt als voldoende om te kunnen aannemen dat zij als arbiters bevoegd waren. In de (mede) namens Greenworld gevoerde procedure tot vernietiging van het arbitrale vonnis werden - praktisch gesproken - dezelfde aanwijzingen door het hof beoordeeld als onvoldoende voor de gevolgtrekking dat Greenworld aan het tussen Sagro en [A] overeengekomen arbitrale beding gebonden was. De procedure hierover is geëindigd met het arrest HR 20 januari 2006, NJ 2006, 77.
3 Zoals al een paar maal zal zijn gebleken, heb ik ervoor gekozen de betrokkenen meestal als "de arbiters" aan te duiden. Daarbij verlies ik natuurlijk niet uit het oog dat het onderhavige geschil er nu juist zijn oorsprong in vindt dat Greenworld met succes heeft betwist dat de betrokkenen bevoegd waren om als arbiters recht te doen; en daarmee beoog ik ook niet, in enig opzicht op de argumenten die in dit verband in cassatie worden aangevoerd, vooruit te lopen. Het is mij er alleen om te doen, een "gemakkelijke" aanduiding te gebruiken.
4 Het arrest van het hof is van 6 september 2007. De cassatiedagvaarding is uitgebracht op 6 december 2007.
5 Ik merk voorafgaand aan deze beschouwingen op dat een belangrijk deel van de "authorities" die in de hierna door mij aan te halen bronnen aan het woord komen, in meer of minder nauwe mate betrokken is bij het NAI, en daarmee bij een van de partijen in deze zaak. Daarmee wil ik niet de geringste suggestie wekken ten aanzien van de integriteit en onbevangenheid van de betrokkenen; maar de heden ten dage hoog in het vaandel staande "transparantie" gebiedt, het gegeven wel te signaleren.
6 Burgerlijke Rechtsvordering (losbl.), Snijders, art. 1029, aant. 1 en in Nederlands Arbitragerecht, 2003, p. 126 - 127; Sanders, Het Nederlandse Arbitragerecht (etc.), 2001, p. 84 e.v.; Hondius, TvA 1996, p. 142; Von Hombracht-Brinkman, TvA 1994 p. 10 - 11; Snijders in: Snijders - Ynzonides (ed.), Role and organization of judges and lawyers in contemporary societies, 1992, p. 59; Vermeulen, TvA 1991, p. 200 e.v.; Sanders, noot onder Rb. Breda 11 september 1990, TvA 1991, p. 30 e.v.; Van den Berg in Lew (ed.), The immunity of arbitrators, 1990, p. 60 e.v.; Van Marwijk Kooy, NJB 1977, p. 347 e.v.; Van Rossem - Cleveringa, "Verklaring (etc.)" Deel II, p. 1369.
Rechtspraak over dit onderwerp is schaarser; maar zie Hof Den Bosch 28 oktober 1992, bekrachtigend Rb. Breda 11 september 1990, beide: NJ 1993, 339; zie ook TvA 1992, p. 231 - 232 en TvA 1991, p. 28 e.v.
7 Burgerlijke Rechtsvordering (losbl.), Snijders, art. 1029, aant. 1; Hugenholtz - Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands burgerlijk procesrecht, 2006, p. 223; Von Hombracht-Brinkman, TvA 1994 p. 7 e.v.; Van den Berg c.s. ArbitrageRecht, 1992, p. 39; Vermeulen, TvA 1991, p. 200; Rb. Breda 11 september 1990, TvA 1991, p. 28 e.v., rov. 3.8; Van den Berg in Lew (ed.), The immunity of arbitrators, 1990, p. 60 e.v.; Van Marwijk Kooy, NJB 1977, p. 347 e.v.
8 HR 18 februari 1994, NJ 1994, 765 m.nt. HJS, rov. 3.8.
9 De wet houdt, met een fraai gevoel voor evenwicht, ook het "spiegelbeeld" in: als een zaak bij de "gewone" rechter is geïntroduceerd terwijl arbitrage was overeengekomen, verliest men het recht zich daarop te beroepen als dat niet "voor alle weren" is gedaan, art. 1022 Rv.
10 Met slechts deze restrictie, dat wat daarin voorvalt niet met de openbare orde of goede zeden mag strijden en niet met het oog op de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar mag zijn. Dat markeert de grens waarbij deze geschilbeslechting weer wel aan controle van de "gewone" rechter onderworpen is.
11 Of het samenstel van overeenkomsten, zoals in de praktijk meestal het geval zal zijn.
12 Dat geldt ook dan, wanneer per saldo geoordeeld wordt dat er wél een geldig compromis of arbitraal beding bestond: dat neemt immers niet weg dat de door mij bedoelde betrokkenen niet hebben ingestemd met hun deelname, als partij, aan de arbitrage, en dus niet (kunnen) zijn toegetreden tot een daarop gerichte overeenkomst (van opdracht).
Ik kan dat probleem overigens laten voor wat het is: mijn bedenking is eens temeer gegrond als tenslotte moet worden aangenomen dat er inderdaad géén geldig compromis of arbitraal beding bestond, en dat de weigerachtige houding van de betrokkene(n) in kwestie dus op goede gronden berustte. Dan valt a fortiori uit de gesties van deze(n) niet af te leiden dat er is ingestemd met een rol als partij bij een overeenkomst (van opdracht).
13 Burgerlijke Rechtsvordering (losbl.), Snijders, art. 1029, aant. 1; Hugenholtz - Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands burgerlijk procesrecht, 2006, p. 223; Von Hombracht-Brinkman, TvA 1994, p. 9; Vermeulen, TvA 1991, p. 200; Rb. Breda 11 september 1990, NJ 1993, 339, rov. 3.8 en 3.9 en Sanders, noot onder deze beslissing in TvA 1991, p. 31; Van den Berg in Lew (ed.), The immunity of arbitrators, 1990, p. 60 e.v.; Van Marwijk Kooy, NJB 1977, p. 348.
14 Waar op een arbitrage geïnstitutionaliseerde arbitragereglementen van toepassing zijn geldt overigens wél vaak een daarin opgenomen exoneratieclausule.
15 Als "leading case" geldt hier HR 3 december 1971, NJ 1972, 137 m.nt. GJS; maar zie ook HR 18 maart 2005, NJ 2005, 201 m.nt. Alkema, rov. 3.5; HR 29 april 1994, NJ 1995, 727 m.ntn CJHB en EAA, rov. 3.3.2; HR 8 januari 1993, NJ 1993, 558 m.nt. HJS, rov. 3.2; HR 17 maart 1978, NJ 1979, 204 m.nt. MS, "O. aangaande middel I"; Hof Leeuwarden 26 maart 2008, NJF 2008, 204, rov. 12.
16 Al deze rechtspraak betreft overigens niet de aansprakelijkheid van de van tekortschieten beschuldigde rechter, maar de aansprakelijkheid van de Staat voor hetzelfde tekortschieten. Ik sluit mij echter aan bij de "heersende mening" die ertoe strekt dat de aansprakelijkheid van de rechter zelf niet anders moet worden beoordeeld.
Sinds 2005 (Wet van 8 september 2005, S. 455) geldt hier intussen art. 42 lid 3 WRRA, dat kort en goed iedere aansprakelijkheid van rechterlijke ambtenaren voor de gevolgen van (hun) uitspraken uitsluit (en eerder, sinds 1 januari 1997, gold art. 42 lid 3 WRRA in een vorm die praktisch gesproken op hetzelfde neerkwam). Bij de nog niet in werking getreden wijzigingswet van 11 december 2008, S. 2009, 8 is de hier bedoelde regel inhoudelijk ongewijzigd gehandhaafd.
17 Meijknecht in Jongbloed (red.), "Aansprakelijkheid voor optreden van de rechterlijke macht", 1998, p. 43 - 47; Kortmann in NJB 1993, p. 921 e.v., in zijn bijdrage aan de "Leijten-bundel" ("Met hoofd en hart", 1991), p. 269 e.v. en in zijn oratie "De civielrechtelijke aansprakelijkheid voor onjuiste wetsuitleg", 1985. (S.C.J.J.) Kortmann bepleit overigens een enigszins verruimde aansprakelijkheid aan de kant van de Staat, maar ook deze kiest voor een aanmerkelijk beperkte persoonlijke aansprakelijkheid van de rechter, zie bijvoorbeeld NJB 1993, p. 926; Snijders, noot onder NJ 1995, 558 (onder 3).
18 Corstens, Leijtenbundel p. 205 e.v.; G.J. Scholten, noot 5 onder NJ 1972, 137.
19 Conclusie A - G Berger voor NJ 1972, 137. ZEHA merkt deze gedachte in de conclusie overigens aan als een van "voorbije tijden". Dat lijkt mij vandaag de dag niet minder juist dan destijds.
20 HR 8 januari 1993, NJ 1993, 558 m.nt. HJS, rov. 3.2; HR 3 december 1971, NJ 1972, 137 GJS, "O. aangaande de onderdelen I en II van het middel".
21 Snijders, afscheidscollege 1992, p. 61; Hof Den Bosch 28 oktober 1992, kenbaar uit TvA 1992, p. 231 - 232; noot Stein, AAe 1973, p. 160 - 161. Zie ook Lew c.s., Comparative International Arbitration, 2003, nr. 12-38.
22 O.a. Schrage, De aansprakelijkheid van de rechter voor beroepsfouten, RMTh 1995, p. 138; (S.C.J.J.) Kortmann, Leijten-bundel p. 284; Snijders, afscheidscollege 1992, p. 61. Tegenover dit argument staat, denk ik, het "spiegelbeeldige" argument dat aansprakelijkheid de betrokkenen prikkelt om zorgvuldig te werken (een argument dat in ander verband vaak wordt gehanteerd als reden om juist wél aansprakelijkheid aan te nemen c.q. voor te schrijven, zie bijvoorbeeld Spier c.s., Verbintenis uit de wet en schadevergoeding, 2003, nr. 9). Zo bezien dus een argument dat even lang is als breed.
Maar aan de zojuist aangehaalde vindplaats bij Schrage ontleen ik het volgende fraaie citaat: "Only a hero could exercise an unfettered judgement while facing, day after day and case after case, the prospect of personal ruin implicit in permitting every losing party to sue him for damages. There have never been enough heroes to go around...".
23 Aldus de Memorie van Toelichting bij wat inmiddels art. 42 WRRA is, Kamerstukken II 1994 - 1995, 24 220, nr. 3, par. 4. Ik merk maar meteen op dat dit argument mij in het geheel niet aanspreekt.
24 Zie over deze strekking bijvoorbeeld de Memorie van Toelichting bij art. 1053 Rv., Kamerstukken II 1983 - 1984, 18 464, nr. 3, p. 21 - 22; Sanders, Het Nederlandse Arbitragerecht (etc.), 2001, p. 22 - 24.
25 Zie ook Lew c.s., Comparative International Arbitration, 2003, nr. 12-39 - 12-41, met interessante informatie over het nationale recht van andere Europese landen in nrs. 12-48 - 12-54; Fouchard c.s., On international commercial arbitration, 1999, nrs. 1142 e.v.
26 De aldus geformuleerde regel zou inhoudelijk aansluiten bij art. 1069B Rv. zoals dat wordt voorgesteld in een door een werkgroep onder voorzitterschap van prof. Van den Berg opgesteld ontwerp voor een herziene Arbitragewet dat in 2006 aan de Minister van Justitie werd aangeboden (en in 2005 in een eerste versie in TvA werd gepubliceerd). Ik vind dit voorstel het vermelden waard; maar gezien de ongewisse verdere lotgevallen daarvan ken ik er voor de in deze zaak spelende uitlegvraag geen grote betekenis aan toe.
27 De betekenis van deze bijstelling is mij niet geheel duidelijk geworden. Men mag hopen en aannemen dat tot oordelen geroepen arbiters al hun beslissingen bij volle bewustzijn nemen. Misschien wordt zoiets bedoeld als : "zich bewust van de onjuistheid van dat oordeel". Voor deze (slechts veronderstellenderwijs voor mogelijk gehouden) bewering ontbreekt echter de deugdelijke onderbouwing die een dergelijke vérgaande bewering wél behoeft. In cassatie worden geen gegevens aangedragen die kunnen onderbouwen dat een verwijt van deze strekking in de feitelijke instanties zou zijn aangevoerd, of dat dat door het hof in zijn oordeel had moeten worden betrokken. Ik meen daarom dat in cassatie niet met de mogelijkheid van stellingen op deze (of een dergelijke) grondslag rekening kan worden gehouden.
28 Evenals namens de arbiters en het NAI in cassatie wordt betoogd, meen ik dat aan de motiveringsklachten van het middel voorbij kan worden gegaan omdat de bestreden oordelen van het hof zuivere rechtsoordelen zijn. Daartegen kan niet met succes een motiveringsklacht worden ingebracht, zie o.a. HR 10 juli 2009, rechtspraak.nl LJN BI2335, rov. 3.7.
29 Dat dit als vaststaand mag worden aangenomen wordt afgeleid uit het feit dat in de "hoofdprocedure" tussen de partijen bij de oorspronkelijk ingeleide arbitrage, in die zin is beslist. De huidige verweerders in cassatie waren in die procedure geen partij, zodat wat in die procedure als vaststaand is beoordeeld niet noodzakelijkerwijs ook te hunnen opzichte zo moet worden beoordeeld. Hier is echter in de vorige instanties geen punt van gemaakt. Dat zal ik dus ook niet doen.
30 Dat de in onderdeel 3 gevolgde gedachtegang niet deugt, kan ook aldus worden aangetoond: wanneer de overheidsrechter een beslissing neemt en in een verdere instantie wordt vastgesteld dat de rechter in kwestie daartoe niet bevoegd was, kan er geen twijfel bestaan dat de rechter die de eerste beslissing nam, die in zijn hoedanigheid van rechter heeft genomen, en dat eventuele aansprakelijkheid aan de hand van dat uitgangspunt moet worden beoordeeld. (In die zin ook rov. 5 van het bestreden arrest.) Dan valt niet in te zien dat dat bij een arbitrale beslissing wezenlijk anders zou zijn.
31 Zie over de strekking van de bepaling bijvoorbeeld T&C Burgerlijke Rechtsvordering, Meijer, 2008, p. 1418 - 1419.
32 Misschien zal de voor de zaak verantwoordelijke medewerker van zo'n instituut er goed aan doen een arbiter die een voor deze medewerker kenbare en evidente "uitglijder" dreigt te maken, daar met gepaste behoedzaamheid op te wijzen. Aangezien iets dergelijks in de onderhavige zaak in het geheel niet aan de orde is gesteld, zal ik deze losse gedachte niet verder uitwerken.
33 Ik vermeld ten overvloede dat de Hoge Raad aan deze bepaling een beperkte uitleg heeft gegeven, o.a. in HR 21 december 2001, NJ 2002, 75, rov. 3.5.