1. Zie voor de feiten nader rov. 1 van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 23 november 2005.
2. Zie inleidende dagvaarding, onder 3.
3. Zie conclusie van antwoord sub 10 e.v.
4. De literatuur waarin op een of andere wijze beschouwingen worden gewijd over of naar aanleiding van het begrip '(bewuste) roekeloosheid' is overvloedig. Hier wordt volstaan met vermelding van enige literatuur, waarin (mede) sprake is van beschouwingen van meer algemene aard: K.F. Haak/ F.L Koot (red.), Bewuste roekeloosheid in het privaatrecht, SI-Eur-reeks nr. 36, 2004 en I. Haazen, Roekeloosheid en bewuste roekeloosheid in de systematiek van het Burgerlijk Wetboek, WPNR 2004, nrs. 6569, blz. 193 e.v. en 6570, blz. 209 e.v.. Zie verder nog : J. Honée, 'Bewuste roekeloosheid' in het arbeidsrecht. Een verheldering van een moeilijk begrip, AA 2008-2, blz. 98 e.v.; P. van den Broek, Hoe bewust en hoe roekeloos handelt de bewust roekeloze werknemer?, TvP 2006-2, blz. 38 e.v.; J.M. van Dunné, Beperking van aansprakelijkheid in contracten: exoneratie en verzekering, zoals in geval van 'bewuste roekeloosheid', TMA 2005-3, blz. 89 e.v.
5.Zie voor meer informatie over de achtergrond van artikel 83c Zfw: W.H. van Boom, Verhaalsrechten van verzekeraars en risicodragers, Studiepockets privaatrecht nr. 60, 2000, blz. 75 e.v.; E.F.D. Engelhard, Regres, serie Recht en Praktijk nr. 125, 2003, 350 e.v. en vooral 359 e.v.
6.Zie: HR 07.12.1990, NJ 1991, 596, rov. 3.2.1 en HR 04.10.1991, NJ 1992, 410, rov. 3.2, m.nt. MMM.
7.L. Timmerman merkt in een annotatie in Ondernemingsrecht 1999, blz. 300 op: "Van belang is scherp te blijven zien dat een rechtspersoon iets kunstmatigs is. Juist omdat dit zo is, mag men bij het beantwoorden van een rechtsvraag waarbij een rechtspersoon in het spel is, niet abstraheren van de natuurlijke personen die de rechtspersoon in staat stellen maatschappelijk te functioneren."
8. Zie over het toerekeningsvraagstuk bij rechtpersonen meer in het algemeen onder meer: B. Wachter, Door wethouders en pseudo-vogelpest aangetaste organen, bijdrage in de Van der Grinten-bundel 'Goed en Trouw', 1984, blz. 79 e.v.; J.W. Hoekzema, Kwalitatieve aansprakelijkheid voor ondergeschikten en aansprakelijkheid voor eigen onrechtmatige daad, diss. RU Groningen, 2000, blz. 83 e.v. (hfdst 3: ontwikkeling van vereenzelvigingsleer), blz. 147 e.v. (hfdst. 4: theoretische verklaring van de vereenzelvigingsleer) en blz. 187 e.v. (hfdst. 5: toepassing van vereenzelvigingsleer); C.J.M. Klaassen, Schadeveroorzakend handelen in functie .... Diverse wegen leiden naar de werkgever, Oratie KUN, 2000, serie Onderneming en recht nr. 20, blz. 11 e.v.; Asser-Kortmann, 2-I, 2004, hfdst. V: Directe vertegenwoordiging bij andere daden dan rechtshandelingen, i.h.b. nr. 145 e.v.; S.N. de Valk, Aansprakelijkheid van leidinggevenden, Uitgave 63 van het Instituut voor Ondernemingsrecht Groningen, 2009, blz. 39 e.v. en vooral blz. 46 e.v. Zie ook HR 11 november 2005, NJ 2007, 231, m.nt. JBMV, rov. 3.6.
9. In zijn arrest d.d. 1 februari 2008, LJN BB6175, JAR 2008, 56 oordeelt de Hoge Raad (rov. 5.2.2) in verband met artikel 7:658 lid 2 BW nog eens: "De klacht ...dat het hof de maatstaf van bewuste roekeloosheid heeft 'geobjectiveerd' ...is gegrond. Het hof heeft immers miskend dat het feit dat Maasman, hoewel hij op de hoogte was van de daaraan verbonden risico's, "een bewuste keuze heeft gemaakt voor het niet dragen van een gordel", niet zonder meer de conclusie rechtvaardigt dat sprake is geweest van een zodanig gevaarlijke gedraging dat Maasman onmiddellijk voorafgaand aan het ongeval daadwerkelijk besefte dat hij zich daarvan in verband met de aanmerkelijke kans op verwezenlijking van het daardoor in het leven geroepen gevaar (van het oplopen van letsel bij een aanrijding) had behoren te onthouden."
10. In deze artikelen wordt als een uitzondering op de wettelijke aansprakelijkheidsbeperking ten behoeve van een vervoerder of verhuizer aanvaard, dat gehandeld is 'hetzij met het opzet die schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met de wetenschap dat die schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien.' In rov. 4.1.3 van zijn arrest d.d. 11 oktober 2002, NJ 2002, 598 overweegt de Hoge Raad dienaangaande: "De Hoge Raad heeft in een aantal arresten geoordeeld dat van gedrag dat als roekeloos en met de wetenschap dat de schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien moet worden aangemerkt, sprake is, wanneer degene die zich aldus gedraagt het aan de gedraging verbonden gevaar kent en zich ervan bewust is dat de kans dat het gevaar zich zal verwezenlijken aanzienlijk groter is dan de kans dat dit niet zal gebeuren, maar zich door dit een en ander niet van dit gedrag laat weerhouden (...)."
11. Zie in dit verband: HR 2 december 2005, LJN AU3261, JA 2006, 12, m.nt. W.H. van Boom, rov. 3.4.1 en 3.4.2; HR 30 maart 2007, NJ 2008, 64, rov. 4.2, slot, m.nt. T. Hartlief.