ECLI:NL:PHR:2009:BJ3675
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Vellinga
- Rechtspraak.nl
Bewijsklacht en opzetheling in verband met gestolen kentekenplaten
In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de vraag of de verdachte opzet had op het van misdrijf afkomstige karakter van kentekenplaten die in zijn auto werden aangetroffen. De verdachte was eerder door het Gerechtshof te Amsterdam veroordeeld voor het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en opzetheling. De veroordeling was gebaseerd op de aanwezigheid van gestolen kentekenplaten in de kofferbak van zijn auto. De verdachte stelde dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van deze kentekenplaten en voerde aan dat het bewijs voor opzetheling onvoldoende was.
De Hoge Raad oordeelde dat uit de bewijsmiddelen niet zonder meer kon worden afgeleid dat de verdachte wist dat de kentekenplaten van misdrijf afkomstig waren. Het Hof had in zijn overwegingen een ervaringsregel gehanteerd, waarbij werd aangenomen dat een autobezitter doorgaans op de hoogte is van de inhoud van zijn kofferbak. De Hoge Raad vond echter dat deze ervaringsregel niet automatisch leidde tot de conclusie dat de verdachte opzet had op het van misdrijf afkomstige karakter van de kentekenplaten.
De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte niet verplicht was om zijn onschuld te bewijzen, maar dat de aanklager de schuld moest aantonen. Aangezien er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte op het moment van het voorhanden krijgen van de kentekenplaten op de hoogte was van hun gestolen status, oordeelde de Hoge Raad dat het middel van de verdachte slaagde. De uitspraak van het Hof werd vernietigd voor wat betreft de bewezenverklaring van opzetheling en de strafoplegging, en de zaak werd terugverwezen naar het Hof voor herbehandeling.