ECLI:NL:PHR:2009:BJ3675

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
13 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/01540
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Vellinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsklacht en opzetheling in verband met gestolen kentekenplaten

In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de vraag of de verdachte opzet had op het van misdrijf afkomstige karakter van kentekenplaten die in zijn auto werden aangetroffen. De verdachte was eerder door het Gerechtshof te Amsterdam veroordeeld voor het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en opzetheling. De veroordeling was gebaseerd op de aanwezigheid van gestolen kentekenplaten in de kofferbak van zijn auto. De verdachte stelde dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van deze kentekenplaten en voerde aan dat het bewijs voor opzetheling onvoldoende was.

De Hoge Raad oordeelde dat uit de bewijsmiddelen niet zonder meer kon worden afgeleid dat de verdachte wist dat de kentekenplaten van misdrijf afkomstig waren. Het Hof had in zijn overwegingen een ervaringsregel gehanteerd, waarbij werd aangenomen dat een autobezitter doorgaans op de hoogte is van de inhoud van zijn kofferbak. De Hoge Raad vond echter dat deze ervaringsregel niet automatisch leidde tot de conclusie dat de verdachte opzet had op het van misdrijf afkomstige karakter van de kentekenplaten.

De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte niet verplicht was om zijn onschuld te bewijzen, maar dat de aanklager de schuld moest aantonen. Aangezien er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte op het moment van het voorhanden krijgen van de kentekenplaten op de hoogte was van hun gestolen status, oordeelde de Hoge Raad dat het middel van de verdachte slaagde. De uitspraak van het Hof werd vernietigd voor wat betreft de bewezenverklaring van opzetheling en de strafoplegging, en de zaak werd terugverwezen naar het Hof voor herbehandeling.

Conclusie

Nr. 08/01540
Zitting: 7 juli 2009 (bij vervroeging)(1)
Mr. Vellinga
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens 1. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met bettrekking tot een wapen van categorie III, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II"en 2. "opzetheling". veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Voorts heeft het Hof over een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf beslist als in het arrest vermeld.
2. Namens verdachte hebben mrs. G.P. Hamer en B.P. de Boer, advocaten te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel houdt in dat uit de plaats van de nadere bewijsoverweging in het proces-verbaal van de terechtzitting volgt dat de rechter die het vonnis heeft gewezen niet onpartijdig was.
4. Het middel heeft het oog op de overweging:
"Nadere bewijsoverweging met betrekking tot feit 2
Het hof hecht geen geloof aan de door verdachte betrokken stelling dat hij niet wist dat er op 13 januari 2004 de in de bewezenverklaring bedoelde kentekenplaten in zijn auto waren geborgen. Naar het oordeel van het hof heeft als ervaringsregel te gelden dat de eigenaar/gebruiker van een auto waarin in de kofferbak voorwerpen zijn geborgen bekend pleegt te zijn met de aanwezigheid van die voorwerpen, in casu kentekenplaten. In casu zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan moet worden aangenomen dat zich een uitzondering voordoet op die regel. De enkele stelling van de verdachte dat hij "wel eens uitleent" waardeert het hof in elk geval als onvoldoende voor het aannemen van zo'n uitzondering.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat de verdachte voor de aanwezigheid van de kentekenplaten in de door de verdachte gebruikte auto geen redelijke verklaring heeft gegeven en - naar het hof aanneemt - heeft willen geven. Het hof leidt uit hetgeen hiervoor is overwogen af dat de verdachte bekend is geweest, toen en daar, niet alleen met de aanwezigheid van de kentekenplaten in de auto, maar ook met de misdadige herkomst daarvan."
5. Het onderhavige arrest van de enkelvoudige kamer van het Hof is aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting. Daarbij is de hiervoor aangehaalde nadere bewijsoverweging niet opgenomen onder het hoofd "aantekening van het mondeling arrest" maar in het proces-verbaal van de terechtzitting, en wel na de verklaring van de verdachte ter terechtzitting en voor de vermelding dat de advocaat-generaal het woord voert en zijn vordering aan het Hof overlegt.
6. Gelet op het opschrift op de onderhavige overweging "Nadere bewijsoverweging met betrekking tot feit 2" behoort deze onmiskenbaar tot het arrest en had deze moeten worden opgenomen onder het hoofd "aantekening van het mondeling arrest". Nu hier aldus sprake is van een kennelijke misslag valt uit de plaats van genoemde passage in het proces-verbaal van de terechtzitting niet af te leiden dat de rechter die het arrest wees niet onpartijdig was.
7. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
8. Het tweede middel klaagt dat het enkele niet willen/kunnen geven van een verklaring voor het aantreffen van gestolen kentekenplaten in de kofferbak van verdachtes auto ontoereikend is voor het bewijs van opzetheling.
9. Het Hof heeft het bewijs van het voor opzetheling vereiste opzet geleverd geacht op grond van de hiervoor opgenomen nadere bewijsoverweging.
10. Ook als met het Hof wordt aangenomen dat de algemene - door mij overigens niet volledig gedeelde - ervaring leert dat de eigenaar van een auto weet wat zich in de kofferbak van zijn auto bevindt, dan valt daaruit nog niet op te maken dat hij ten tijde van het voorhanden krijgen van de zich daarin bevindende kentekenplaten van een andere auto dan de zijne opzet had op het van misdrijf afkomstig zijn van die kentekenplaten.
11. Volgens het Hof vloeit dat opzet voort uit de omstandigheid dat deze kentekenplaten reeds een week voor het aantreffen in verdachtes auto waren gestolen in samenhang met de omstandigheid dat de verdachte - die naar het oordeel van het Hof wist dat de kentekenplaten zich in de kofferbak van zijn auto bevonden - geen geloofwaardige verklaring heeft gegeven voor zijn onbekendheid met de aanwezigheid van de kentekenplaten in de kofferbak van de auto, hij derhalve voor de aanwezigheid van de gestolen kentekenplaten geen redelijke verklaring heeft gegeven en hij - naar het Hof aanneemt - die ook niet heeft willen geven.
12. In deze overweging gaat het Hof er aan voorbij dat niet alleen bewezen moet worden dat de verdachte de kentekenplaten voorhanden heeft gehad maar ook dat hij ten tijde van het voorhanden krijgen opzet had op het van misdrijf afkomstig zijn van de kentekenplaten.(2) Of voor de verdachte kenbaar was dat de kentekenplaten gestolen waren valt niet uit de gebezigde bewijsmiddelen op te maken. Het kan heel wel zo zijn dat hij er pas bij het politieonderzoek van op de hoogte is geraakt dat de kentekenplaten gestolen waren en hij nu degene die deze in zijn auto heeft gelegd wil beschermen.
13. Ik kan er nog wel inkomen dat uit het ontbreken van een bevredigende verklaring voor onbekendheid met kentekenplaten in een kofferbak kan worden afgeleid dat de verdachte deze voorhanden had: hij had deze, liggend in de kofferbak van zijn auto, in zijn macht en moet bij gebreke van een bevredigende verklaring voor zijn onbekendheid met de aanwezigheid van de kentekenplaten in de kofferbak van de aanwezigheid daarvan op de hoogte zijn geweest. Maar waarom daarmee ook zijn opzet op het van misdrijf afkomstig zijn van die kentekenplaten bewezen is vraagt minstgenomen nadere verklaring. Kennelijk is de redenering geweest: verdachte wist bliksems goed dat er kentekenplaten in de kofferbak van zijn auto lagen en als hij ontkent dat te hebben geweten maar hij voor dat beweerdelijke gebrek aan wetenschap geen goede verklaring kan geven dan moet het wel zo zijn dat hij geweten heeft dat de kentekenplaten van misdrijf afkomstig waren. Daarbij wordt echter uit het oog verloren dat het dan minstgenomen zo moet zijn dat ten tijde van het voorhanden krijgen door de verdachte aan die kentekenplaten, van welks wijze van verkrijging door de verdachte niets bekend is, op een of andere manier viel te zien dat deze gestolen waren(3) dan wel moeten er anderszins aanwijzingen zijn dat de verdachte toen moet hebben geweten dat de kentekenplaten van diefstal afkomstig waren dan wel dat hij bewust het risico op de koop toe moet hebben genomen dat de kentekenplaten van misdrijf afkomstig waren.(4) Pas als dat het geval zou zijn - quod non - zou de verdachte voor de voeten kunnen worden geworpen dat hij er geen goede verklaring voor heeft dat hij geen idee had dat de kentekenplaten van misdrijf afkomstig waren. Per slot van rekening mag niet uit het oog worden verloren dat verdachte niet zijn onschuld hoeft te bewijzen maar dat zijn schuld - in dit geval het opzet op het van misdrijf afkomstig zijn van de aangetroffen kentekenplaten - moet worden bewezen.
14. Het middel slaagt.
15. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
16. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft het onder 2 bewezenverklaarde en voor wat betreft de strafoplegging, in zoverre terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Het cassatieberoep is ingesteld op 26 september 2009.
2 Zo ook in o.m. HR 29 april 1997, NJ 1997, 547, HR 30 november 1999, NJ 2000, 215, HR 13 december 2005, LJN: AU5804.
3 Ten aanzien van een partij van 25 blanco Duitse rijbewijzen geldt dat het een feit van algemene bekendheid is dat een zodanig grote partij blanco rijbewijzen, in het bezit van anderen dan de bevoegde instanties, niet anders dan door misdrijf kan zijn verkregen: HR 27 april 2004, NJ 2004, 494. Voor twee "losse" kentekenplaten zou ik dat niet zonder meer durven zeggen.
4 Volgens HR 19 januari 1993, LJN AD1812, NJ 1993, 491, m. nt. Th.W.v.V. wordt onder weten in art. 416 Sr voorwaardelijk opzet begrepen.