ECLI:NL:PHR:2009:BJ3458
Parket bij de Hoge Raad
- M. Vellinga
- Rechtspraak.nl
Misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht in seksuele uitbuiting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 september 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een verdachte die door het Gerechtshof te Arnhem was veroordeeld voor het dwingen van een ander tot prostitutie door misbruik te maken van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht. De verdachte was beschuldigd van het dwingen van een vrouw tot het verrichten van seksuele handelingen met derden tegen betaling, waarbij hij en zijn mededaders gebruik maakten van bedreiging en manipulatie. De feiten vonden plaats tussen 1 januari 2000 en 31 december 2004 in Hengelo, Deventer en Arnhem. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders de vrouw onder druk hadden gezet om als prostituee te werken, haar verdiensten afnamen en haar in een gecontroleerde situatie hielden.
De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van het Hof voldoende was onderbouwd met bewijsstukken, waaronder verklaringen van het slachtoffer en proces-verbaal van de politie. De Hoge Raad benadrukte dat het niet vereist is dat het slachtoffer expliciet gedwongen werd, maar dat het voldoende is dat er sprake was van een afhankelijke situatie waarin de keuzevrijheid van het slachtoffer werd beperkt. De verdachte had het slachtoffer misleid door te beloven dat zij veel geld kon verdienen, terwijl hij haar verdiende geld steeds afnam. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en bevestigde de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van acht maanden.
Deze uitspraak benadrukt de juridische kaders rondom seksuele uitbuiting en de bescherming van slachtoffers die in kwetsbare situaties verkeren. De Hoge Raad bevestigt dat misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een belangrijk aspect is in zaken van seksuele uitbuiting en dat de bescherming van slachtoffers voorop staat.